ten gevolge van hunnen handel, misschien gemakkelijker geweest zijn dan in
numerair. In een ander stuk van St. Jakob 1367, mede o p ’t Archief aanwe-
zig, belooft Otto van Brandenburg voor 9000 //maton (moetoenen) guter güldene«
afstand te doen ten behoeve van Hertog Aalbrecht van alle aanspraken op Holland,
Zeeland, Braband en Henegouwen.
Wij zijn genaderd tot een Charter van 4 Maajt 1367, waaruit blijkt, welke
belangrijke personen de Munters in die dagen waren. Dat stuk is, onzes we-
tens, het eerst in druk uitgegeven in het Charterboek van v. mieeis, I I I , 207,
die het van eenige aanteekeningen over den ouderdom der Dordsche munt ver-
gezeld doet gaan, welke wel niet alle steek.houden, doch waaruit wij meenen
bij deze gelegenheid toch het volgende te moeten mededeelen:
«Er is myns weetens geen blyk, dat ’er ten tyde onzer Graven ergens anders eenig
mnnthuis gevestigd geweest is dan te Dordrecht. En of wel het munije van Graaf Elo-
rens IV [VP] met den naam der stad Medenblik bestempeld is, zulks strekt tot geen
doorslaand bewys van een gevestigd munthuis, inzonderheid voòr die, welke den handel
der Vorsten van dien tyd opgespoord hebben, wyl zy veelmaalen gewoon waren in zwaare
ùorlogen hnnne munters om den onderstand v a n 't geld by de hand te hebben met zieh te
voeren (1). Eloris IV kan in den strengen ooilog, dien hy in den aanvang van 1234
tegen de Stadingers voerde, zyn muntwinkel voor dien tyd naar Medenblik overgebragt
hebben, gelyk ik vast stelle, omdat men nooit, zoo als het anders zoude zyn, van geene
vroegere, of I.atere Graven eenige munten, aldaar geslagen, of gemaakt vindt,»
Doch hoe dit zij, Hertog Aalbrecht was de eerste, die, voor zoo verre de
geschiedenis leert, groote voorregten aan de Muuters te Dordrecht verleende.
Het stuk van 4 Maart 1367 luidt dan als volgt:
Aelbrecht, bi Gods ghenaden Palens-Grave bi den Bijn, Hertoge in Beyeren, Buwert
van Henegouwen, van Hollant, van Zeelant, ende van Vrieslant: doen cond alien luden,
dat wi met onser voleomene wille en bedachticheit omme nutscap, ende profyt van ons,
ende onsen landen hebben gheconsenteert, ende ghewillecoert, ghegeven, ende gheven onsen
wercluden, ende munteren van der munten van onsen vorsz. landen van Hollant, ende van
(1) Waar heeft v a n m ie e is hiervoor het bewijs gevonden ? De zaak is wel niet onwaarßchijnlijk, maar zeker is
zjj, onzes beduniens, niet. Wij gissen, dat v a n h i e r i s , per analogiam, het voorheeld dec Eomeinsehe Heizers
uit het Lagere Rijk ten onzent w il hebben gevolgd zien.
Zeelantj ende den munteren, ende wercluden, die zijn van den sermente in Brabant (1),
dat werken ende munten, en van onser munten van onsen lande van Hollant, ende van*
Zeelant, ende willen, ende ordineren, dat en ghene wercluden, noch munteren en moghen
wercken in onse vorsz. Munte, zi en zijn van den vorsz. sermente, up dat zi moghen vol-
volghen, ende vervolghen, ende ghenoch doen met hem onser vorsz. Munten ; mar waert
dattet gheviele in enighen tiden, dat onse meestere van onsen vorsz. munte hadde enich
ghébrec van enighen wercluden, ende van munteren, soe willen wy, dat hy ’t doe, te weten
den vorsz. wercluden en munteren, waer bi dat zi hem mochten daer up binnen den vijftieD
daghen versien, ende waert dat zi hem dan des niet en vorsaghen binnen 1 den vijftien da-
ghen, na dien dat hem onse meesteren van onser vorsz. munten hadde doen te weten, ende
ghetoent dat vorseide ghebrec, ende zi daer en binnen niet en zetten wercluden ende munteren,
omme'onse vorsz. munte te vervolghen, ende ghenoech te doene, soe machter onse
vorsz. meesters doen comen ander wercluden, ende munteren met hem, waer bi dat onse
vorsz. munten wael vervolghet zi, ende lovelic ontcommert, ende ghenoech gedaen. Ende
waert dat onse meester van onse vorsz. munten tot enighen tiden ontbode wercluden ende
munteren van den sermente van Hollant, of van Brabant, hoe vele dat hire ombode, omme
te comen wercken in onse vorseide munten, dien wercluden, en munteren, die wi also ombode,
dien loven wi, ende sijn schuldich hören cost in redelicheden comende tot onser
vorsz. mimten, ende daer legghende, tot dat zi wrachten, ende ghinge hem daerna tot enighen
tiden onse munte ave, ende zi niet te wercken en hadde, soe sonden .zi daer legghen
achte daghen up haers selfs cost, ende begheertse dan onse Muntmeester langer bi hem te
houden, soe waer hi hem sculdich te gheven, ende soude hem gheven eícken vijf scellingen
swarte (2) des daghes, alsoe langhe, als zi daer laghen, tot dat zi wrochten, altoes sonder
fraude, ende alle archlist uitgesceiden. Voert hebben wi ghegheven, ende gheven, ende
willen, dat onse vorsz. werckluden, ende munteren, ende alle die ghene, die zijn van den
sermente van Hollant, ende van Brabant, te wercken, ende te munten in onser vorsz.
munte, ende dat zi daer in te ghader wercken, ende onversceiden, ende des wercs bi be-
heeren (3) ons meesters verbeidende zyn, ende bliven altois also langhe, als hi werct, of
Q) Het blijkt Meruit, dat er twee verschalende gilden of corporation van muntwerklieden in de Munt te Dordrecht
werkzaam waren. «Anngezien Dordrecht vroèger, gelijk wij gezien hebben, aan den Hertog van Braband
leenroeng was en wij zelfe op PL XXXVI onder N° 8 een munije hebben medegedeeld, dat onder eenen Bra-
bandschen Hertog (waarschijnlijk Jan I) te Dordrecht geslagen is geworden, is het zeer mogelijk, dat de cornora-
e, mnn rs g ee : »van den sermente van Brabant* steeds is blijven voortwerkèn, betgeen trouwens ook bliik-
baar is mt de Vlaamsch-Brabandsche spelling: moneta olladie of oüandiae. »Van den Sermente» komt voor als
gevolg van den zwaren eed, dien de Gildebroeders moesten afleggen bij de intrede in het Gild.
(2) Dat zijn zestig stuks zwarte Toumooisen of Toursche grooten.
(8) V a n m ie e is le g t d it u i t d oor ieheete.