een in zijne Deutschlands Kayser-Münzen des Mittelalters (Dresden 1827, 4 °),
PI. XLIV, N° 522 (hij haalt ook aan Joachim, Groschen-Cabinet, N° 82); bij
cappe in zijne Münzen der Deutschen, Kaiser und Könige des Mittelalters (Dresden
1848, 8°) komt onder N° 178 de afbeelding voor van eenen denarius,
door Koning Willem te Dortmund (Tremonia) geslagen; eene afbeelding van
een dito ander exemplaar vindt men bij götz onder N° 521.
Het. schijnt, dat de door ons medegedeelde muntjes ook in Duitschland niet
meer te vinden zijn.
N° 1 heeft op de vz. den Hollandschen leeuw, en rondom dezen binnen twee
parelcirkels het omschrift:
WILHSLM ■ DS i HOLL
Op de kz. een aan de einden gebloemd driebandig kruis. Het omschrift luidt;
MONSTS . . . . HSM.
Zöude dit laatste woord aangevuld moeten worden tot ürshem?
N° 2 heeft op de hoofdzijde een gedeeld wapenschild (1 ), links een arend,
het wapen van den Roomsch-Koning, regts de Hollandsche leeuw. Omschrift:
ifr HOLXRDIS.
Op de kz. reikt een eenvoudig gevoet kruis, met vier bloempjes (roosjes?)
tusschen deszelfs beenen, tot aan den rand der munt. Omschrift :
WH ilj 1 ROiRX | R©# | GOW
Deze munt heeft eenen grooten diameter.
Van veel kleineren is deN° 3 , die op de voorzijde alleen den Rijks dubbelen
arend vertoont (2) , zonder eenig opschrift,
Op de kz. ziet men een wapenschildje met den Hollandschen leeuw en daama:
. . . IjOIiliTS..............
N° 4 heeft op de vz. den enkelen arend, en in den rand het omschrift:
>i> GVILSIiiR : ROiRX : RS4t
(1) Een gedeeld wapenschild vindt inen ook op eene munt van Graaf Reinoud I van Gebe
(1271—1326); zie onze Munten der Graven en Hertogen van Gelderland (Haarlem
1852), PI. I , N" 2.
(2) Over den ouderdom en den waarschijnlijken oorsprong van den dubbelen arend op
het Rijks-wapenschild handelden wij in onze Manien van Friesland, Groningen en Drenthe
(Haailem 1855), bl. 97.
Op de kz. vertoont zieh een aan de einden gebloemd kruis ; rondom leest men:
>ì< MORSO® : HOIiLXRDIG
• N° 5 eindelijk, waaromtrent wij slechts bij gissing kunnen aannemen, dat
het aan Willem I I moet toegekend worden, heeft op de vz. eenen links gekeer-
den enkelen arend, -en op de kz. een hoogst eenvoudig vierbeenig kruis, met
vier bolletjes tusschen de beenen.
Het stukje weegt 0,45 wigtje en bevindt zieh in het Koninklijk Kabinet.
Onder de regering van dezen: Vorst lezen wij in de Staatsstukken van: ponden
Hollants payements; librae Hollandensium denariorum legalium [hier is sprake
van eene jaarlijksche betaling van 50 zulke ponden ; dus van 12,000 stuks pen-
ningen, aan den Abt van Egmond] ; in 1245 wordt weder van solidi Hollandenses
(berekening van sommen van 12 penningen) gesproken ; ook van duo solidi et quatuor
denarii, d. i. 28 penningen; verder van twie scellinge Hollants gelden; — van
librae Hollandicae ; solidi Hollandici ; — penninck Hollants ; — pont Hollants ; —
solidi Hollandiae monetae; librae Hollandienses; zie van miebis, I , 213, 214,
219, 220, 221, 224, 2 6 4 , 265, 283, 2 8 4 , 291.
FLORIS v a n HOLLAND (R e g e n t e n V oogd) .
(1247— 1 2 5 6 , 1256— 1258.)
Klans van Holland fdeze titel van Holland is hem, den Prins van Vorste-
lijken bloede, alleen eigen), eerst Regent bij het afwezen of de uitlandigheid
van zijnen ouderen broeder Willem I I , den Roomsoh-Koning, later voogd van
den onmondigen Ploris V , was de jongste zoon van Eloris IV en Mathilde,
dochter van Hendrik I van Braband. Zijn geboortejaar is onzeker ; melis stoke
meldt ons alleen, dat Eloris, toen zijn vader stierf, jong en klein was —t waar-
sehijnlijk dus, lettende op de geboortejaren der ovérige kinderen van Floris IV,
in 1229 of 1230. — Door den dood zijns vaders geraakte Eloris, met zijnen
broeder Willem, achtereenvolgens onder de voogdij van Otto I I I , Bisschop van
Utrecht, en van Boudewijn, Graaf van Bentheim. Onder dezen laatsten voogd
komt Eloris van Holland het eerst in eenige staatkundige betrekkingen te
voorschijn. Men vindt hem met dezen voogd als getuige bij zekere gift aan de