Dei gra Comes Boll. f Zelan ; dat Dei gra zoude eene zeldzaamheid mögen geacht worden
op de munten van Willem Y , hoewel v a n a l k e m a d e (Pl. XXY3) toch eene munt, te
weten een dnbbelen en enkelen Rijder, opgeeft, waarop die titulatuur voorkomt, doch daar
luidt het: « Dux Guilelm Dei gra Com hanonie,» dus niet als Graaf van Holland; waar-
omtrent dan ook nog zou te onderzoeken vallen of die munt hem te regt is toegekend,
eveneens als zulks het geval is met de andere munten van hem of wel aan hem toegekend, in
de Revue de la Numismatique Belge, .Année 1842, page 16, Prince debout sous un
dais gothique D v xG u il Dei gra Comes h welke beide stukken wegens uiterlijken vorm
mogelijk voor navolgingen zouden kunnen gehouden worden van de franc à cheval, die
Jan, Koning van Frankrijk, voor het eerst begon te slaan, welke geregeerd heeffc A° I IS I—
1364 (l e b l a n c , p. 257, Parijsche editie), en die deze misschien geïmiteerd heeffc naar
eenen Engelschen S tem p e l , dewijl hij die munten deed slaan na zijne terugkomst uit Engeland,
gelijk Philippe van Orleans de St. George Guldens (St. George te paard) in February
1340 in Orleans cours deed verkrijgen (zij droegen ook den naam van Philippus D. G.
Branchen,* l e b l a n c , p. 244, Parijsche editie) en insgelijks de tweede munt eene imitatie
van denzelfden Yorst van diens * franc a pied ou denier dor aux fleurs de By s, ou simplement
florin (For, ou bien Rozal» (l e b l a n c , p. 256, 257, Parijsche editie); terwijl de
Roial onder de besohreven houding in de Revue ook voorkomt onder de munten van zijn
voorganger en vader Philippe de Yalois; l e b l a n c , p. 242 (de Plaat).
Dat Dei gra op de munten van Willem Y is ook niet onopgemerkt gebleven bij Kö h l e r
in zijn Ducaten-Cabinet, D. I I , N° 2360, waar hij, na de beschrijving van den Gouden
Rijder, zegt, dat deze de eerste Hollandsche munt is, waarop de woorden Dei gra voorko-
men; terwijl l e l e w e l , Numismatique dm moyen age, T. I I I , p. 291, zegt : «Dans le
« Hainaut Albert de Bavière fit inscrire Dei gratia» ; en ook verdient het opgemerkt te
worden, dat onder allé de Charters van Willem Y , voorkoMende in het Groot Charterboeh
door p . v a n MiERis uitgegeven, en waarin zijne titels uitvoerig worden vermeld, slechts
twee voorkomen, waarin hij zieh noemt: door de genade -Gods, te weten:
I e. In een brief van 12 Februarij 1350, waarin hij aan zijne moeder belooft jaarlijks
2000 gulden te geven uit het Graafschap Zeeland, dat hij van haar verferegen had, noemt
hij zieh: « Willem, by der ghenaeden Godts Bertoghe van Bey er en, Palaisgra/oe op den
Ryn, Qraeve van Zeeland,* maken kond, enz., en ten
2e. In een brief van 25 Januarij 1357, waarbij hij een verdrag maakt met zijne hroeders
Lodewijk en Otto over het regt, dat zij als de oudstgeborenen meenden te hebben op
Ilenegouwen, Holland, Zeeland en Yriesland, en waarbij hij hun het land van Yoorne en
het Burggraafschap van Zeeland belooft: « Wy Willem, door Gods genade Paltsgraaf des
Ryns, Bertog van Beyeren, mitsgaders Graaf van Benegouwen, Holland, Zeeland en
Beer van Friesland» maken alien, enz. (Zie v a n m i e b i s , I I , 771, en I I I , 15.)
Daarentegen noemde de hem opvolgende broeder, Graaf Aalbrecht, zieh steeds bij de
genade Gods, als ook diens zoon Willem Y I , en de laatste ook zoo algemeen, dat er slechts
ééa Charter in het gemelde werk voorkomt, waarin die titel aldus luidt: « Willem, Hertog
van Beyeren, Grave va/n Benegouwen, Zeeland en Beer van Vriesland.» De brief is
van, den 7 Julij 1405, waarbij aan die van ter Goes vrijheid gegeven wordt om hunne
dieven en kwaaddoeners te straffen.
Ook is het opmerkelijk, dat men Willem Y zieh van den titel bij de grafie Gods alleen
ziet bedienen in stukken betreffende de Graaflijkheid van Zeeland, als wilde hij daardoor
te kennen geven, dat hij deswegens, althans aan de Graven van Ylaanderen, niet leenplig-
tig was, zoo als deze Graven dien pligt voormaals van de Graven van Zeeland gevor-
derd hadden.
Naar aanleiding dus van den titel: « Dux Guil. Bavr. Dei gra Comes Boi. fy Zel.» op
de vroegèr gemelde munt, in de Revue afgebeeld, zou men haar veeleer aan Willem YI
moeten toeschrijven, onaangezien dan ook de beide vroeger aangehaalde munten de imifcatien
van de franc a chevai en de franc a pied, waarop Dux Guil. Dei gra Comes h* vöor-.
komt, aan Willem Y te regt of ten onregte worden toegekend, daar toch deze munten,
hoofdzakelijk Benegouwen betreffen en men van hem geene Hollandsche munt vindt, die de
titulatuur Dei gra draagt, zelfs zijne botdragers niet, evenzeer vermoedelijke imitatien van
die van Lodewijk van Male, Graaf van Ylaanderen, mogelijk ook van die zijns tijdgenoots
Eduard, Hertog van Gelder, en insgelijks mogelijk ook van die van Jan van Arkel, Bis-
schop van Utrecht (indien ik mij althans niet bedrogen heb in het aan hem toekennen van
die Utrechtsche botdragers, die men gewoonlijk Jan van Diest toekent), welke alle op die'
munt aan de vermelding aldaar van de titulatuur der respective munt hierin ook die van
Dei gra toegevoegd hebben (1).
Doch het is ook weder waar, dat het schild, waarop de linkerhand van den persoon, die
op den troon zit, rust, wegens den dubbelen arend, waarmede het gevuld is, veel reden
zou kunnen geven om de munt aan Willem Y toe te kennen; want ook van zijn tijdgenoot
(1) Nadat wij den geeerden Steller dezer belangrijke aanteekeningen het bewijs geleverd hadden, .dat er onder
Willem V munt in Zeeland was geslagen, meende Z. E., en onzes inziehs te regt, dat wegens het aanwezen van
het Dei gratia op onze munt, eene formule die alleen in tot Zeeland betreldcelijke Charters voorkomt, het scheen te blij-
ken, dat' het stuk ten behoeve van Zeeland was geslagen geworden, en hoogstwaarschijnlijk alzoo.te Zierikzee; do
dubbele arend blijfb toch steeds het 1lijkswapen. Middelburg voert eenen enkelen arend in zijn wapen, met zeker-
heid reèds sedert 1325, misschien wel reeds sedert 1282; zie drchief, uitgegeven door het Zeeuwsch Genootschap
der Wetenschapyen, I , 9 en very. De Schrijver.