van hare hand, welke door Arkel, uit aanmerking van den door het Huis van
Beijeren geleden smaad, werd afgewèzen. Zij gaf evenwel haren Stadhouder
en Veldheer Brederode bevel om Arkel’s Heer te sparen,, en hem liever ge-
vangen te nemen. Deze beide sneuvelden echter in den slag, welke Jacoba
geheel overwinnares maaktè. Zij verklaarde daarop niet gewonnen, maar verloren
te hebben, terwijl zij steeds de hoop had gekoesterd Arkel tot echtgenoot
te zullen kunnen bekomen.
De Kabeljaauwschen begonnen het hoofd op te steken. Egmond heroverde
het slot en de stad IJsselstein; Jan van Beijeren had, nog vóór dat hij in Mei
1418 aan het bisdom van Luik gerenuntieerd had, terwijl hij tot dien tijd toe
zijne nicht Jacoba als Gravin van Henegouwen, Holland en Zeeland had er-
kend (1), den Keizer te kennen gegeven, dat het Graafschap, bij ontstentenis
van mannelijke nakomelingen van Willem V I , aan het Bijk vervallen was, en
het voor zieh zelven ter leen verzocht; zulks vergund zijnde, kwam hij ljlings
in Holland. Hij voorzag echter dat de Hoeksehen, die het talrijkste waren,
hem niet zouden widen aannemen, en begeerde - dus alleen als Oom en Voogd
van de jonge Jacoba het land te regeren. De Hoeksche Edelen, om dit voor-
nemen te verijdelen, raadden een huwelijk aan met Hertag Jan van Braband,
een ziekelijk, zwak jong mensch van 16 jaren. Uit staatkunde, en niet naar
den zin van Jacoba, werd dit huwelijk doorgezet, en den Paus om verlof we-
gens de naauwe bloedverwantschap gevraagd; toen deze eenmaal verkregen was,
werd, niettegenstaande de woelingen van den Keizer en van Jan van Beijeren,
die een tegenbevel uit Rome hadden weten te verkrijgen, het huwelijk ,te
*s Gravenhage ten jare 1418 voltrokken.
Alleen Dordrecht hield de zijde van Jan van Beijeren; het overige van Holland
gehoorzaamde zijne wettige Gravin. De Heeren van Arkel en Egmond,
hoofden der Kabeljaauwschen, bemagtigden met behulp der Dordtenaars de stad
Gorinchem; Jacoba kwam echter tijdig genoeg om het slot te ontzetten, waarbij
een bloedig geveoht plaats had.
Kort daama kozen Brielle en Rotterdam, op het voorbeeld van Dordrecht,
(1) Zie de plaats bij d e w i n d , bl. 191.
de zijde van Jan van Beijeren, die Jacoba daarop tot een zeer nadeelig verdrag
noodzaakte, dat te Woudrichem gesloten werd. Ook gaf Jan van Braband,
buiten medeweten van Jacoba, bet Staatsbewind voor ettelijke jaren in zijne
handen; iets wat, benevéns meer andere zaken, deze ongelukkige vrouw zoo
zeer tegen haren man verbitterde, dat zij zieh naar Engeland bij Koning
Hendrik V begaf. Terwijl men te Rome over de verbreking van haar tegen-
woordig huwelijk handelde, verbond zij zieh reeds in 1423 in den echt met
Humphrey, Hertog van Glocester, breeder des Konings ; met dezen haren man,
vergezeld van een tamelijk leger, stak zij naar het vaste land over ; beide werden
in Henegouwen gehuldigd. De Brabanders, over Jacoba’s gedrag te onvreden,
spanden zamen met Jan van Beijeren, gelijk bekend is den grootsten vijand
der Gravin:, en berokkenden daardoor vele oorlogen, rampen en onheilen.
Gedurende dezen onaangenamen tijd had Jacoba echter het genoegen van in
1428, tijdens haar verblijf te Goes, den papegaai te schieten in den Schutters-
doelen. Zij werd door de Goezenaars en de bewoners van vele omliggende
dorpen met groot gejuich als Koningin begroet,'en met geschenken, naar den
stand der gevers, vereerd ; iets wat häar zoo zeer trof, dat zij het Grafelijk
regt op de vlastienden in de voornaamste deelen van Zuid-Beveland voor al-
tijd afschafte.
Na door haren man, den Hertog van Glocester, verlaten te zijn (die
zieh met achterlating zijner gemalin in stilte naar Engeland had begeven),
huwde Jacoba in ’t geheim te ’s Gravenhage met Prank van Borselen, wegens
Filips van Bourgondië Stadhouder over Holland en Zeeland ; een man, die haar,
zoo door het leenen van geld als anderszins, zeer edelmoedig behandeld had.
Het geheime huwelijk kwam echter ter ooren van Eihps; hij deed Borselen
bij zieh ter maaltijd noodigen, en toen deze verscheen, hem gevangen nemen
en met een schip, dat daartoe gereed lag, door Delft, Rotterdam en Dordrecht
naar Rupelmonde voeren, met bevel aan den Slotvoogd aldaar om hem te
dooden , hetgeen deze echter wijsselijk naliet, tot groóte blijdschap naderhand
van Filips, die aan Jacoba haren man wedergaf, tegen afstand van haar
gansche gebied.
Deze Vorstin, geboren Hertogin van Beijeren, Gravin van Henegouwen, van
41