munt, die wij, wegens den vrij afgesleten Staat, waarin de laatst beschrevene
verkeert, voor de helft van deze meenen te mögen houden.
Op de vz. ziet men binnen een nit negen bogen bestaand versiersel niets anders
dan eenen gekroonden en versierden tournooihelm. Omschrift:
e v iw t : n v i t • ecora • ijOIjk d
Op de kz. een gevoet krais tot aan den rand der munt. Omschrift:
m o n | sm w | t i o u | h r d .
Z. weegt 0,6 w. Z6. Kabinet van bet Noord-Brabandsch Oenootsehap.
Men ziet uit de weinige overgeblevene exemplaren van de beide laatstbe-
schrevene munten, hoe zeldzaam dikwerf de halve en vierde deelen van sommige
muntsoorten waren.
En hiermede gaan wij over tot
AALBRECHT, 1359— 1404.
Zoon van Lodewijk van Beijeren, Keizer van Duitschland, en Margaretha van
Henegouwen, Gravin van Holland, jonger breeder van Willem V , was hij eerst
gehuwd met Margaretha, doehter van Lodewijk I , Hertog van Brieg in Silezie,
moeder van Willem V I; na den dood van deze was Aleid van Poelgeest zijne
bijzit; zijne tweede vrouw was Margaretha, doehter van Adolf van Kleef.
Niets was natuurlijker na de opsluiting van den zinneloozen Willem V, dan
dat zijne gemalin in zijne plaats de teugels der regering zoude in handen geno-
men hebben. Doch, hoewel vele Kabeljaauwschen zulks mede zoo begrepen,
(echter met het oogmerk, om zelve door middel van deze vrouw te regeren)
waren nogthans de Henegouwers en Hoekschen van oordeel, dat, dewijl zij eene
vreemde en dien ten gevolge onkundig was in de wetten, gebruiken, geregtig-
heden, ja in de geheele regering; — dewijl er geene kinderen uit haar huwe-
lijk bestonden; — dewijl de vrouwen, na het aangaan van een huwelijk, als
onmondig werden; — het beter ware de regering met den titel van Bmoaard
op te dragen aan Aalbrecht. Zulks werd na lang twisten door de steden van
Holland en Zeeland mede doorgedrongen; echter op voorwaarde, dat Aalbrecht
aan zijne schoonzuster jaarlijks twaalf duizend Schilden zoude uitkeeren.
In het eerste jaar van Aalbrecht’s regering was Jan van Bloemestein, een
Kabeljaauwschgezind Edelman, Bailjuw van Kennemerland, zijnde een der eerste
posten van het land. De Ruwaard begunstigde met, dezen post Jonkheer Rei-
noud van Brederode, hoofd der Hoekschen, nadat hij Bloemestein van zijn ambt
ontzet had; dit namen de Kabeljaauwschen zeer euvel op. Zij wilden den nieu-
wen Bailjuw vermoorden, die alleen door de snelheid van zijn paard naar het
kerkhof te Kastrikum konde vlugten, en aldaar door de boeren ontzet en be-
schermd werd.
De slotvoogd van het huis te Heemskerk, werwaarts de Kabeljaauwschen ge-
weken waren, wilde het niet aan den Ruwaard overgeven, die het daarop bele-
gerde. De poorters van Delft, opgezet en bijgesprongen door sommige Ka-
beljaauwsche Heeren, verbrandden, ten einde eene afwending daar te stellen,
de nabij hunne stad gelegene sloten Polanen en Binkhorst, aan Hoeksche Edelen
behoorende; — zij trokken verder naar ’sHage, braken er ’s Graven Steen open
en bragten de verloste gevangenen binnen hunne stad.
Aalbrecht nam niet te min het slot Heemskerk in, en sloeg daarop het beleg
om Delft, hetwelk zieh tien weken dapper verdedigde, doch eindelijk zieh moest
overgeven; tot hunne straf werd den burgeren eene boete van veertig duizend
otide Schilden opgelegd; muren en poorten moesten afgebroken worden, en de
vierkante wachttorens ter zijde van het wapen werden der stad ontnomen.
In den jare 1364 werden de Hoekschen en Kabeljaauwschen in vele steden
weder onderling handgemeen; in Amsterdam sneuvelden 14 poorters, te Delft
36, ook eenige te Haarlem.
Vergezeld van eene menigte Barons en Ridders, begaf Aalbrecht zieh in den winter
van 1365 naar Parijs bij Koning Karel de Ve of de Wijze, die hem zeer vorstelijk
ontving. In Henegouwen teruggekeerd, liet de Ruwaard Heer Jan van Adingen
(Enghien), wien men valschelijk schijnt beschuldigd te hebben van voornemens ge-
weest te zijn, om den krankzinnigen Willem V weder in de regering te herstel-
len, te Quesnoy met overhaasting onthoofden. De zes breeders van den ter dood
gebragten Heer van Adingen, alien dappere Ridders, gerugsteund door Lodewijk
van Male, Graaf van Viaanderen, zijnen neef (hij was geboren uit vrouw Jolente,
doehter van Robert van Bethune, weleer Graaf van Vlaanderen), verwoesteden