van Holland over te halen om hem tot Voogd over tam e minderjarige Vorstin
aan te stellen ; hij schreef ten dien einde eenen brief aan elke stad afzonderlijk ;
maar deze, niet eensgezind, bleven meest getrouw aan de Gravin, devrijl zij
de beerschzuehtige oogmerken van baren oom doorgrondden.
Door zijn woelen verkreeg hij echter, dat de Staten te Schoonhoven beschre-
ven werden, doch bemerkende, dat derzelver besluiten niet naar zijn genoegen
uitvielen, stelde bij zieh aan ’t hoofd der Kabeljaauwscbe partij. Dadebjk
namebjk na >t scheiden van de Staatsvergadering, vertrok bij naar Dordrecht,
welke stad den eed van getrouwheid aan de Gravin nog met had afgelegd. i]
haalde haar in zijne belangen over, waardoor zij en bet geheele toenmaals ge-
noemde Zuid-Holland hem aanstonds tot Yoogd over de Gravm aannamen.
Ook het land van Voorne koos zijne zijde, hetgeen minder te verwonderen
is, daar dit eene Iieerlijkheid was, die bem uit de goederen van zijnen va-
der Aalbrecht, kort na diens dood, was toebedeeld, en welke hij door vele
in de jaren 1407, 1408, enz. verleende voorregten bijzonder aan zieh
verpligt had. ,
De voormaals zoo magtige Heeren van Egmond en van Arkel, nevens andere
aanzienlijke gebannenen, kozen ook zijne zijde. Hij beloofde ze m hunne verlorene
bezittingen te zullen herstellen.
Aanvankelijk had echter de wettige Gravin met baren gemaal Jan van Braband
het bewind in banden over gansch Holland en Zeeland, met uitzondermg
alleen van Dordrecht, benevens het toenmaals genoemde Zuid-Holland, Bnelle
en bet land van Voome.
Jan van Beijeren verstoutte zieh de Staten van H o l l a n d binnen Dordrecht
bijeen te roepen, maar deze versehenen niet.
Daar hij nu zag, dat zijne aangematigde voogdij weinig opgang maakte,
kwam hij te voorschijn met zijne tot nog toe achtergehoudene Leenbneven en
begon hij den titel van Graaf te eiscben, niet alleen als zoon uit bet Huis der
vorige Graven, maar voornamelijk ook uit den Leenbrief des Keizers, waarover
wii reeds gesproken hebben. . .
Dordrecht en Brielle riepen bierop Jan van Beijeren tot Graaf uit die zieh
dan ook verder niet ontzag te schrijven: Graaf van Henegouwen, Holland,
Zeeland en Heer van Friesland, als blijkt uit zijn aan de stad Dordrecht ver-
leend handvest (1).
Hierna sloeg Jacoba, versterkt door een tamelijk leger Brabanders, het beleg
om de stad Dordrecht, doch toen de belegering zes weken gednurd had, keer-
den de Brabanders huiswaarts, en de aanhangers van Jacoba, hierdoor te veel
verzwàkt, mòesten mede aftrekken,.
Kort daarna (10 October 1418) nam Jan van Beijeren bij verrassing Rotterdam
in, en van dat oogeriblik af liepen de zaken zoozeer aan Jacoba tegen,
dat zij genoodzaakt werd vrede te maken, die binnen de stad Woudrichem ge-
sloten werd. De bewerker van dezen vrede was Filips van Bourgondië, Graaf
van Charolois, beider neef, die, onder schijn van vriendschap, i n ’t geheim de
gemoederen van de Edelen en het volk voor zieh wist te winnen, waarvan hij
naderhand meesterlijk gebruik maakte (2).
(1) Er zijn echter tot dus verre slechts vier of vijf brieyen van Jan van Beijeren bekend ,
waarin hij zieh Graaf no'emt. Zij Jjepalen zieh tot het tijdvak van, Junij tot in Augustus
1418, en zijn aile gegeven te Dordrecht.
(2) Het verdrag van Woudrichem kwam op den 13 Eebruarij 1419 tot stand. De
hoofdpunten waren (zie d e w i n d t. a. p. bl. 197): Jan van Braband, Graaf van Henegouwen,
Holland en Zeeland en Heer van Friesland; Jacob, Gravinne en Yrouwe dier
landen, en Johan, Hertog van Beijeren, Zoon van Henegouwen, Holland en van Zeeland,
geven daarbij te kennen, dat zij uit aanmerking van de vete en tweedragt, die tusschen
hen gerezen is, en ter voorkoming van verdere bloédstorting,. eenige punten zijn overeen-
gekomen, bij middel van de Raden van hunnen lieven oom, den Hertog van Bourgondië,
en de Raadslieden van hen beiden; en dat zij hunnen neef, den Graaf van Charolois, hebben
verzocht om zòetier of bemiddelaar . tusschen hen beide te wezen, bij maniere van
sententie of uitspraak; dat deze diensvolgens eenige Raden van Bourgondië henoemd heeft,
met welke zij verklären genoegen te nemen, en dat deze de uitspraak hebben gedaan, aan
welke zij bij hunne kerkelijke trouw en vörstelijke eer en op het H. Evangelium lijffelijk
ten heiligen gezworen hebben, zieh getrouwelijk te zullen houden.
De voomaamste bepàlingen zijn de volgende: Art. I I , I I I en IY.
Jan van Beijeren zal hebben Dordrecht met het Bailjuwschap en Dijkgraafschap van
Zuid-Holland; de stad Gotirichem met het land van Arkel; Leerdam met het land van der
Leede, en het land van Schoonrewoerd; ook het land van Hagestein; en eindelijk de stad
Rotterdam; én dit alles zal hij hebben erfelijk van mijnen Heere en Yrouwe van Braband
ter leen, in alle manieren als hij zijne andere landen en sloten, die hij in Holland heeft,
houdende is.