van elker marcke wercks, Item sullen sy noch doen maecken ende wercken van gonde eenen
gülden, die honden sal in den alloye 15 kiate (1) fijns gonts als voirss. staet, Ende dier
penningen snllen gaen 72Va op elke Troysche marcke, Ende hier af sullen onse Muntmees-
ters voirss. hebben te remedie inden alloye 1 greyn fijns gouts onder der naelden voirss.
ende inder sneden 8 Engelse van elker marcke wercks. Ende hier af sullen onse Muntmeysters
voirss. ons geven ende uytreycken van sleyschat van elker marcke fijns gouts 8 der scilden
voirss., en alle dander dat dan dair blijft, dat sullen onse Muntmeesters voirss. ende die
Coeplude houden voir hoiren cost ende arbeyt die tot dien wercke gehören, uytgeset den
Wairdeyn sijn wedden, die sullen wy hem selven geven van den onsen, Ende onse Wairdeyn
sal van elken 500 scilden nemen 1 seilt, Ende van elken 500 halve scilden 2 der halver
scilde, ende van elken 500 gülden 1 der selver gülden, en alle die penningen in eenre busse
werpen, om assaye "en proeve te doen opter toetsen naden voirss. naelden, als dair toe
behoirt ende custumelic is , ende daer mede sullen hem onse Muntmeysters voirss. moegen
verantwerden en ontfaen voir ons en voir onse Steden, ende dair mede quyt wesen sonder
ander assaye of proeve te doen, Ende wairt sake dat die penningen inder bussen efger vonden
worden dan voirss. is, dat God verbiede, dat souden onse Muntmeysters voirnoemt ons
beteren mit hoeren lyve, Ende waert sake dat dese penningen voirss. nyet gangaftich en
worden of dat soe vele bulyoens nyet ter munten en quame dairmen dese penningen voirss.
af werkende mochte houden, dair af en soude onse Muntmeysters voirss. genen last van
ons hebben, En dan souden onse Muntmeysters voirss. moegen trecken om hoir werck te
doen (2), dairt hem best genuechde in onsen of anderen Heeren lande, sonder verbueren
of misdoen tegen ons of onser Heerlicheyt.
Verder gelijk vroeger.
Gegeven Tordrecht thien dagen in Meerte int jair ons HeeTen M CCCC en twyntich
na den loip van onsen Hove.
Dadelijk hiema volgt in het Memoriael dit stuk:
Johan &c. Doen condt allen luden, dat wy schuldich sijn Gootschalc Tielman Ooms
soon ende Johan Nemery, onsen Muntmeysters, ende sy ons geleent hebben by hande ons
getruwen Tresorier Heeren Geryt van Heemskerck, Heer van Oisthusen, die ons dair af
(1) Om plaats te winnto zollen wij voortaan de getallen in cijfers uitdrukken, terwijl wij yoor de juistheid dier
eijfers, door allemaauwkeurigst nazien der dmkproeven, instaan.
(2) Het zal onzen lezers gebleken zijn, dat de Muntmeesters moesten leven van hunne Verdiensten op de ver-
vaardigde munten. Werd er dus gedurende eenigen tijd in het een of ander Muntgehouw niet gemunt, zoo waren
zij van hunne inkomsten verstoken. De bepaling in den tekst is dus allezins billijk.
goede reeckeninge en bewijsinge sal doen, 600 scilde, die sy inhouden sullen van den
yersten dat ons van onsen sleyschat in onser munten verschijnen sal, En gevielt also dat
des sleyschats so vele niet en versehene noch en viele, soe geloven wy voir ons ende onse
Erven Gootscalc ende Johan voirss. ende hoiren Erven uyt onser munten nyet te setten noch
te laten setten, wy en hebben hun y erst vol en al wail betailt dat gebreck vanden 600
scilden vöirSs. ende anders des sy ons mit onsen brieven of mit bescheydenre reeckeninge
bewijsen sullen mögen, dat wy hun schuldich sullen wesen, dat geschien sal in den tijden
dat. Heer Gerrit voirss. onse Tresorier is, den Testen penning mitten eersten. In oirconde
&c. Gegeven Tordrecht elf dagen in Meerte anno XX secundum cursum Curiae nostrae.
Het dadelijk op het vorenstaande in het Memoriael volgende stuk scHijnt eene
aanschrijving des Graven aan de Steden te zijn. Het luidt aldus :
Lieve ende getruwe, also ghy wael weten moecht dat wy tot veel tijden van onsen goeden
Steden gemeynlick seer vervolcht hebben geweest om eenen goeden penninck te doen slaen,
ende in onsen lande te hebben, des wy dair af mit onsen Steden gemeynlick overdroegen dat
wy eenen penninck van goude ende van silver souden doen slaen na inhouden der verdrachten
dair af mit ons overcomen ende gesloten, ende goede brieve dair op gemaeckt, diewy ende
onse Steden mit ons tsamen besegelt hebben, des onsen penninck voirss. in uwer stede
noch nergent in onsen anderen steden coers noch doergang hebben noch gecrigen en conde,
gelijc dat onser Omsateren (1) penningen in den selven onsen Steden gegaen hebben, dier
sommige doch ons noch onsen landen niet gunstich en sijn als u wael kentlich mach wesen,
des so hebben wy dair om dat onser Stede van Dordrecht opgedaen en te kennen gegeven,
ende an hem begeert so onsen penninck niet gegengt en wort noch doeïgangt en heeft, dat
sy hoeren segel weder na hem nemen willen, ende ons laten ende gönnen te munten, gelijc
onsen Omsateren, daer sy hem met hoeren Dekenen ende gemeynen gilden op besproecken
ende beraden hebben, ende ons geantwoert hebben, dat sy hoeren segel van den brief voirss.
na hem nemen willen, ende ons gönnen te munten, gelijc onsen Omsateren als voirss is (2) ,
dair om wy u ontbieden ende oic begeeren en versuecken, dat ghy desgelijes oec doen wilt,
(1) D. i. omwoners, in den omtrek wonenden.
(2) Wij hebben vroeger gezien dat de Graven, te rekenen van de tijden van Hertog Aalbrecht af, ten gevolge
van de algemeene klagt over het Grafelijke geld, zieh genoodzaakt hebben gezien voortaan geene munt meer te
slaan, dan met overleg, onder anderen, van de hoofdsteden des lands. Uit dit stuk nu schijnt te blijken, dat het
onder Jan van Beijeren aldus vervaardigde geld in de omliggende landen niet ge^ild was, dat de regering van
Dordrecht afgezien had van haar rëgt om zieh met de munt te bemoeijen, en dat Jan van Beijeren in dezen brief
nu ook aan de overige steden verlof vraagt om tijdelijk alleen het bestuür der muntzaken te mögen hebben. Het
is dus een^zeer belangrijk stuk, dat ons eenen helderen blik doet werpen in de geschiedenis van het Muntwezen