kunnen bieden. De tweespalt moest daarom zoo spoedig mogelijk gestuit worden.
Zij nam derhalve, kort na het overlijden van haren broeder, bet besluit
om zieh eenen helper toe te voegen in Hertog Hendrik I van Braband, dien
men beschreven vindt als een goedaardig en vreedzaam Vorst, die het regt in
zijne landen door het onderhouden der wetten heeft doen bloeijen (1 ).
Het kon den Brabandschen Hertog, bij zijne komst in Holland, niet ont-
gaan, dat hern hier weinig genegenheid wachtende was, en hij bevond ook aldra
werkelijk, dat zijn bestuur, wel verre van den landzaten aangenaam te zijn,
door de onbetamelijke gedragingen der zijnen nog ondragelijker werd, zoodat
hij dan ook spoedig het land ruimde, Aleid aan haax lot overliet, en niet zeer
lang daarna, in Februarij 1261, overleed.
Terwijl de Zeeuwen bij voortduring Aleid toegedaan bleven, hadden inmid-
dels de Hollandsche Edelen zieh voor Graaf Otto I I I (II) van Gelte verklaard.
Aan toenadering der beide partijen kon niet meer gedacht worden, althans niet
nadat Otto te Dordrecht geland was, daar als Voogd erkefld en dit voorbeeld
door onderscheidene andere Steden gevolgd werd. Een verderfelijke burgerkrijg
was, bij het toenemen der hinnenlandsche oneenigheid, onvermijdelijk geworden.
Terwijl Aleid zieh, met haren pupil Floris V , naar het haax getrouwe
Zeeland begeven had en daar hare benden vergaderde, deed ook Otto zijne
magt oversteken naar Roemerswale op het eiland Zuidbeveland. Een hevig ge-
veeht op Vernouts-ee was den wapenen van Graaf Otto günstiger, en de overwinning,
die hij daar behaalde, dermate beslissend, dat hem de voogdij sedert
niet meer betwist werd.
Men meent, dat die gebeurtenis op den 22 Januarij 1263 heeft plaats ge-
had, en zeker, zegt g r o e b e , dien wij hier op den voet volgen (2) , -wanneer
wij den verlijbrief van Koning Richard zien, gedagteekend 4 Julij 1262, bij
welken hij Aleid met de voogdij over deze landen beleent, en eenen anderen
(1) Wij hebben de munten 'van dezen Vorst medegedeeld in onze Mimten der voorma-
lige Hertogdommen Braband en Lwibv/rg (Haarlem 1852), PI. H I .
(2) Op bl. 36 zijner Prijsverbandeling, bekroond dpor de 2e klasse van bet Koninklijk
Nederlandsch Instituut, ten onderwerp bebbende: Graaf Floris V nit echte bronnen voor-
gesteld (VIe Deel, Amsterdam 1839).
van den Abt van Middelburg van 10 Julij 1263, waarin hij Graaf Otto van
Gelre en zijnen broeder Hendrik, Bisschop van Luik, met den naam van Voog-
den van Holland en Zeeland bestempelt, dan moet men den strijd op Vernouts
ee stellen als tusschen deze beide tijdperken ingevallen. Zoo veel onze-
kerheid heerscht er nog omtrent sommige belangrijke punten onzer Vaderland-
sche Geschiedenis, zelfs in de 13* eeuw!
Met den genoemden slag werd er een einde gemaakt aan de voogdij van
Aleid, ofschoon er geen oorspronkelijk stuk bekend is, waarin zij openlijk af-
stand deed. Het is echter zeker, dat zij zieh in later tijd den naam van Voogdes
niet meer heeft aangemätigd, gelijk dit blijkt uit den brief van 20 Junij 1264,
wanneer zij zieh in de door wijlen haren broeder, Koning Willem I I , gestichte
Abdij Koningsveld, aan de Sohie, onder den rook der stad Delft gelegen ge-
weest, heeft opgehouden.
Men schijnt het echter er voör te mögen houden, dat Aleid haren neef, ook
na al hetgeen men had zien gebeuren, onder haré hoede behield; althans ner-
gens wordt er van gewaagd, dat de jonge Graaf Floris mede onder het opzigt
van Otto overging. Zij had hein van zijne vroegste jeugd af gadegeslagen,
sedert den dood haars breeders met moederlijke teederheid verzorgd, en bleef
hem steeds in hare nabijheid behouden en voor hem waken, waardoor dan ook
de verkleefdheid van den jongén knàâp voor zijne moei hoe langer hoe.grooter
werd. Wel moest zij zieh daaivoor opofferingen getroosten, zelfs ook die,
waarbij de Graaf van Gelre, die weinige middelen van zieh zelve bezat, aan
haar huwelijksgoed de hand sloeg, zonder ooit, gelijk m e l i s s t o k e verhaalt (1 ) ,
het genotene terug te geven, maar deze wederregtelijke daad zoude haar in het
vervolg ten goede gedijen. Het vermeerderde den pligt van dankbaarheid bij
Graaf Floris jegens zijne moei, die zoo veel leeds en tegenspoeds om zijnentwille
ondergaan had.. Aleid wordt beschreven als van een zachten en goedertieren
aard geweest te zijn, en men kan besluiten, dat de invloed, welken zij eenmaal
op haren neef en zijne regering wilde uitoefenen, van eenen uitgestrekten aard
moest worden. Floris schikte zieh later dikwerf gaarne naar den raad zijner
(1) B. H , vs. 148, en de aanteekeningen van htjvdecoper.