Threaoor, 1580, bl. 887, N° 2. Misschien dat wij dit muntje dadelijk hadden
moeten laten volgen op de N° 87 en 88, enz.
Vz. Rond wapenschild als vroeger. Omschrift:
* PI^I « KRGI^IDV o KVSW BVR • GO » IjO.
Kz. Omschrift :
MKXI | MK « R | SX = RO | MK » PK.
Z. weegt 0,8 w.. Verzamelingen St r i c k e r en k e e r .
N° 45 en 46, gelijk ook N° 48 op Pl. XXXVII, zijn waarschijnlijk halve
grooten of zesmijtstukken. Zij hebben op hare vz. de zelfde type als de zoo even
beschrevene muntstukken, terwijl zij op de kz. een zeer fraai versierd kruis
hebben, dat in het midden eene roos bevat.
Het omschrift der vz. van N° 45 is , na een roosje als muntteeken :
Pf^I » KRGi^IDV » KVSW • BVR • SCO « ijO
van N° 46, aan het einde GO ° îj
en van N° 85 , op Pl. XXXVII, GO ■> boOIi.
Het omschrift der kz. van allen is weder, na een roosje als muntteeken:
MKXIMIIiIKß ■ RSX • ROMK » PK
Dit muntje, dat afgebeeld is op bl. 75 van Der Cooplieden. handbouxkin,
1544, weegt bij den Heer k e e r 0,95 w., en is ook voorhanden in de Verza-
melingen der Heeren St r i c k e r , d e v o o g t en b e f .l a e e t s .
N° 46, van het zelfde gewigt, is door ons aangetroffen bij de Heeren k e e r ,
St r i c k e r en d e v o o g t . Bij den Heer e o k k e r is het exemplaar siecht.
N* 35, wegende 0,8 w., op het Koninklijk Kabinet,
N° 47 en 48, die misschien viermijUtukken waren, en welke men afgebeeld
kan vinden in het Muntboekje van 1548, hebben op de vz. de zelfde type als
de laatstvorige munten en op de kz. een zoodanig kruis, met leliën en leeuwen
tusschen de beenen, als wij reeds op de kleinste deelen van den vieriander
(zie boven) hebben waargenomen.
Het omschrift der vz. van N° 47 en 48 is:
* Pfjl » KRGDV » KVSW - BVR »GO = fjO;
der kz. van N° 47 :
MKXIMIMK REX •> ROMK » PK
en van N° 48:
MKXIlilKß • RSX o ROMK • kj
Een klein verschil, maar hoedanig, gelijk onzen lezers bekend is, niet zelden
voorkomt. -
N° 47, Z. B., weegt 0,55 w. en berust in de Verzamelingen der Heeren
k e e r en b e e l a e r t s .
N° 48 weegt bij den Heer St r i c k e r 0,6 en in het Kon. Kabinet 0,55 w.
N“ 49 behoort, blijkens de titels, tot de in of na 1489 geslagene munten.
Welligt is het (maar daarvoor komt ons het stukje toch te klein voor) de denier ,
waarvan melding gemaakt wordt in'het Muntplacaat van 1489, waarvan 2 een
patard of stuiver zouden uitmaken. Ook is het woord denier niet in de oude
beteekenis van kleine zilveren penning op te vatten, maar werd iedere munt
penning of denier genoemd.
Men vergelijke met dit muntje het in die dagen dusgenoemde zesmijtemtuk
in Der Cooplieden handbouxkin, bl. 75, N° 6 , voor Viaanderen, waarvan dit
muntje misschien de helft en dus een stukje ter waarde van drie mijten zijn
zal, gelijk er op bl. 76 van het zelfde boekje een driemijtstuk is afgebeeld (de
3e op die bladzijde).
Bij den Heer k e e r weegt het exemplaar 0,38 w. Het komt ook voor in het
Kon. Kabinet, in dat der Leidsche Hoogeschool, bij den Heer St r i c k e r , als-
mede in onze eigene Verzameling.
N° 50 en 51, die waarschijnlijk halve grooten zijn uit den eersten tijd der
minderjarigheid van Pilips den Schoonen (hetgeen wij uit de type meenen te
mögen opmaken), hadden dus door ons bijkans zonder twijfel moeten afgebeeld
worden na het muntstuk van 1484 op PI. XVII. Doch men vergeve ons deze
fout. Steeds hadden wij van den aanvang der uitgave dezes werks te worstelen
met den gelijktijdigen arbeid aan twee Deelen; de bezorging nameiijk van den
tekst van het eene en der platen van het andere. Toen toch de platen van
ons eerste Deel gereed waren en de druk van den tekst geenen gelijken tred had
gehouden met dien der platen, begonnen wij dadelijk aan de platen van het
tweede Deel, en in de moeijelijke zaak der muntrangschikking en beschrijving
van onze vaderlandsche munten, in welke men, ten opzigte van vele punten,