Te Dordrecht, Gouda en Hoorn waa het vol ohlusten ; de stad Leiden werd
op eenen donkeren nacht door de verdrevene Hoekschen weder ingenomen. De
Kabeljaauwsche Leidenaars klaagden ten Hove over dit geweld. Hierop gaf de
Graaf bevel aan zijnen Stadhouder om Leiden met geweld aan te tasten; deze
schreef aan de Poorters der omliggende steden Haarlem, Delft en Amsterdam,
om naar Leiden te trekken; deze weigerden zulks, en gaven voor dat zij krijgs-
volk op bezoldiging zouden aannemen ; iets hetwelk aan de Leidenaars tijd gaf
om zieh in staat van verdediging te stellen.
Intusschen nam Heer Jan van Egmond Dordrecht bij verrassing in; Gouda,
Oudewater en Schoonhoven gaven zieh vrijwillig over. Maximiliaan kwam zelf
weder in Holland (zijn gewoon verblijf was te Brugge (?))-, met oogmerk om
zieh overal volkomen te doen gehoorzamen en de tegenstrevers voorbeeldig te
doen straffen.
Zoo werden in het jaar 1482 de Schout en de Burgemeester van Dordrecht,
bij vonnis van den Hove van Holland, met het zwaard gedood, omdat zij had-
den toegestaan en gestemd tot het houden van eene algemeene dagvaart der
steden van Holland, met oogmerk om, uit kracht van hunne handvesten, het
vreemde krijgsvolk uit den lande te doen vertrèkken. .Volgens de oude gebrui-
ken niet minder dan volgens het (¡root Privilégié van Maria waren echter de steden
tot zoodanige beschrijvingen ten allen tijde gerégtigd.
Toen de Graaf ook tegen Leiden optrok, voorkwam men de straf van hem te
verwachten, doordien de aanzienlijksten der stad hem te Leiderdorp te gemoet
kwamen en met gebogen knieën om genade smeekten, die ze dan ook verkre-
gen, mits vijftigduizend guldens betalende, en 18 mannen uitleverende, waarvan
er eenige binnen ’s Hage met den dood gestraft werden (1).
De vlugtende- en verbannen Hoekschen hadden nu geen zeker verblijf meer
in Holland ; de Kabeljaauwschen waren in het hezit gesteld van hunne ambteri
en goederen. Zij begaven zieh dan naar Utrecht, Montfoort en Amersfoort.
De Kabeljaauwschen, hun nog geen rust willende laten, bewogen Maximiliaan
(1) Zie d e Geschiedenis der inneming van Leiden door Jhr. w. j . c. r a m m e c m a n et.s e v i e r ,
uit stedelijke bronuen medegedeeld in de Kronijh van het Hist. Gemotschap te Utrecht.
om den Utrechtschen den oorlog aan te doen, omdat zij zijne ballingen her-
bergden (1),
Zeeland mengde zieh niet in deze zaak, maar de groote Hollandsche steden,
alle Kabeljaauwschgezind, zonden hunne manschap uit tegen Utrecht en dwon-
gen de kleine steden met het platte land zulks insgelijks te doen. ln de eerste
ontmoeting werden ze echter door den Heer van Montfoort, die over de Sticht-
sehen gebood, duchtig geslagen, zoodat zij hunne Stadsbanieren en al den oor-
logstros in den loop liefen.
Deze krijg tegen Utrecht duurde nog,een geruimen tijd, ten bederve van land en
ingezetenen, wien de belastingen, even ais de diensten en uittogten, ondragelijk
werden, want behalve dat de burgers zelve.moesten optrekken, hadden de Staten aan
den Hertog toegestaan 80,000 Klinkerts voor achtjarenenineens 160,000 Schilden.
Er bestaan verschillende, echter niet zeer talrijke, gedenkpenningen van Maximiliaan
en Maria, waaronder een gouden, in Oostenrijk geslagen.
Het allergelukkigste huwelijk van den Graaf werd in den jare 1482 plotselijk
ontbonden, doordien Maria, naauwelijks 25 jaren oud, op de jagt van het paard
gestört zijnde, daarbij een rib brak; welke ramp zij verzweeg, daardoor het
kwaad ongeneeslijk maakte ; iets dat haren dood veroorzaakte. Maximiliaan
leefde nog 37 jaren na haar overlijden in droefheid.
Het eerste stuk, dat wij van muntzaken in dezen tijd ontmoet hebben, is eene
bevestiging der privilegien van de Munters der Munt van Braband, gegeven te
Antwerpen in April (de dag is niet ingevuld) 1478.
Aangezien wij dit stuk vonden in eene portefeuille van MS. Muntordonnan-
tiën, meestal tot Holland betrekking hebbende, meenen wij het er voor- te
mögen houden, dat Maria ook den Munters van Holland, welke in een naauw
verband met die van Braband stonden, hunne oude privilegien zal vernieuwd
hebben, te meer, daar deze Gravin ook te Dordrecht heeft laten munten, blij-
kens eene rekening, voorhanden in het meermalen reeds aangehaalde Handschrift
( 1 ) Zie de Geschiedenis van dezen o o r l o g beschreven door Mr. A . M. c. v a n a s c h v a n
w i j c k . in het Tijdschrift voor Geschiedenis. Oudheden en Statistiek van Utrecht, Jaar-
gäng 1839 en volgende.
i l