worden, toen Willem het voornemen had opgevat om zieh naar Italie te begeven,
om aldaar uit de handen van den Paus de Keizerlijke Kroon te ontvangen.
Naauwelijks had hij de tijding van den opstand ontvangen , of hij kwarn ijlings
uit Duitschland en nam zijnen weg naar zijne Graafsohappen over Utrecht, waar
hij de Geestelijkheid te zamen riep , om haar te raadplegen over eenig gedenk-
teeken vàn zijnen godsdienstzin, dat hij in die. stad wilde oprigten. Terwijl
hij zieh met haar hiermede hezig hield, werd hem door eene onbekende hand
een steen naar het hoofd geworpen, die gelukkig niet trof. De Vorst, in feile
woede ontstoken, eischte voldoening voor deze beleeddging-, zwoer zieh over dien
hoon te zullen wreken, snelde naar Holland, en deed, binnen weinig tijds, den
oörlog aan Utrechts bürgeren verklären. Men weet weinige bijzonderheden van
den strijd, die daarop gevolgd is. Alleen blijkt h e t, dat er , zoo gedurende het
leven van Willem, als na zijnen 'dood, veelvuldige en zware geveohten hébben
plaats gehad, waarin zoowel het Graafschap Holland als het Bisdom groóte
schade hebben geleden. Ploris was bij deze gevèchten tegenwoordig. Aan
het hoofd der voornaamste Edelen des lands voerde hij de krijgslieden tegen de
stad aan, terwijl de Boomsch-Koning afwezig was, en , na deszelfs ornkomen,
zette hij dezen oorlog, als Voogd van den minderjarigen Graaf, met meer of
minder goeden udtslag voort, tot dat, eindelijk, den 12 Junij 1257 de vrede
tusschen Bissohop Hendrik van Vianden en Eloris werd gesloten, onder bemid-
delino- van den Vlaamsehen Graaf Guy en Otto I I , Graaf van Gelre (1). Volgens
dit verdrag werd aan Floris eene aanzienlijke som gelds töegewezen, Welke
hem, onder dadelijke nitlevering van borgen, binnen zekeren tijd door de in-
woners van Utrecht moest worden voldaan, enz.
Minder gelukkig eindigde, gelijk men weet, de oorlog tegen de West-Prie-
zen, waarvan Willem de leiding in eigen persoon op zieh genomen had. Hij
stiérf den heldendood op den 28 Januarij 1256.
Door het sneuvelen van Willem I I was het vaderland zonder Opperheer, daar
het eenige nagelaten zoontje slechts zes maanden telde. Gelukkig voorwaar, dat
(1) Verkeeidelijk wordt deze Graaf wel eens Otto I I I genoemd; Gelre heeft sleehts
twee Otto’s als Graven gehad.
Eloris van Holland, de oom van den jongen Graaf, aanwezig was. Zoodra
deze den dood zijns broeders vernomen had, nam h ij, volgens de getuigenis
van Melis 8'roKE (1 ), de voogdij van zijnen neef en van het land op zieh.
Volgens de gewoonten en het aangenomen regt der middeleeuwen kon de moeder
van eenen omnondigen Graaf aanspraak maken op de voogdij van hären
zoon, en uit diens naam het land regeren, ’s Lands geschiedenis heeft, gelijk
wij.gezien hebben, vóór het tijdpunt dat wij behandelen, reeds twee voorbeelden
hiervan opgeleverd in. de I I e; en 12e eeuwen, namelijk de voogdijschappen van
ßeertruida, moeder van Dirk V , en Petronella, moeder van Dirk VI.
Zoo lets..had echter alleen d an .plaats, wanneer geene mannelij.ke of vrouwe-
lijke bloedverwanten van ’s vaders zij.de aanwezig waren. Toen Geertruida en
Betronella de voogdij op zieh namen, was dit het geval. Maar na den dood
vani Willem II kon Elisabeth van Brun&wijk, zijne weduwe, geene eisehen in-
brengen omirent d e -bewaring en opvoeding van hären zoon, noch op het bestuur
van het vaderland. Wanneer een broeder of ander mannelijk of vrouwelijk aan-
verwant van den overladen Vorst aanwezig was, kwäm aan dezen, als den eer-
sten nabestaanden. en als vermoedelijken erfgenaam van den Grafelijken zetel en
van ’s Graven erfgoederen, wanneer de, jonge Vorst zonder wettige afetamme-
lingen overleed, de voogdij, met al hetgeen wat daaraan verbonden was, toe.
, Het was om deze reden geweest d a t, bij den dood van Eloris IV , Utrechts
Bisschop, als oudste.broeder van den gestorven, Graaf, de voogdij over de na-
gelatene hinderen van dien Vorst op zieh genomen had. Voor al zijne bemoei-
jingen en werkzaamheden genoot de voogd van zijne zijde groote voordeelen : hij
verkreeg regtens, het zij geheel, het zij gedeeltelijk, in volkomen vruehtgebruik,
al de inkomsten van den minderjarigen Vorst , en mögt daarvan voor zieh een
vrjj en onbepaald gebruik maken, mits hij er den onmondigen Graaf uit on-
derhield, en getrouw zijnen pligt betrachtte in die voorwaarden van welke
gesproken is.
Indien wij het groote vermögen, dat Ploris door zijne voogdijschap verwierf,
niet in aanmerking nemen,! zonden vele zijner daden onregtmatig schijnen, die
(I) Rijm-Kronijk, B. IV , vs. 5 en 6.