in kunst en wetenschap Noord-Nederland veelal verre vooruit was.
De naam dezer muntsoort, die wij meenen te herkennen op onze PI. VII,
N° 11, en VIII, N° 12, schijnt ontleend te zijn van het beeid van den arend,
die op de vz. te zien is , en die het domme volk voor een meeuw aanzag. Zoo
zijn ons ook onder de Brabandsche munten turelmrs (benaming van eene vogel-
soort) voorgekomen, en meer dergelijke volksnamen. Het is echter wel wat
zonderling, dat in een officieel stuk dusdanige volksbenaming eener muntsoort,
die nog geslagen moest worden, gebezigd wordt.
Het gehalte der muntsoort is gering, y | of slechts ruim een derde fijn
zilver bevattende, En toch gelooven wij, dat de Muntmeesters daaromtrent,
hoe zwaar de gedreigde straf ook wäre, nog gefraudeerd hebben, want de ons
in grooten getale, althans van de werde plakken, overgeblevene exemplaren zijn
van een zeer siecht gehalte. Het getal uit te leveren stukken uit het mark
was 6' schell, en 3 penn., d. i. 75 stukken, met eenen penning remedie
(in de snede).
’s Hertogen sleeschat was 21 plakken of stukken van het mark fijn, d. i. voor
dat de alliage plaats had, terwijl de koopman uit het mark fijn zilver 36.1
stuks placken ontving, en de werklieden der munt 16 stuks mogten behouden.
Alzoo leverde het geallieerde mark zilver in het geheel 398^ plakken u it, was de
belasting der sleischat van het geheel, en bedroegen de muntkosten, ruim
Van elke 10 mark werks, zoo aan plakken als derzelver onderdeelen, zoude
men een of meer stuks in de muntbus werpen, op welke munten de Hertog
later de proef zoude laten maken.
Ten jare 1377 lezen wij op bl. ij van het boven aangehaalde Handschrift
van eene nieuwe muntbepaling:
Des vrydaeghes nae Valentini anno x n i'lx x v u werd oveidragen tordrecht te slaen eenen
grooten van acht penninghen dier' wezen zonde hondeit vijf vpt marck twee.greyn te remedie,
in alloye zes penn, conings s i l v e r s ende te remedie een penninck, daerof de grave
hebben zonde van elck marck thien grooten, de coopman vijfthien sohellingen acht penn, grooten,'
de muntmeester zes penningen grooten, blyckende by t memoriael bouckB. G.folio dertich.
In t selve memoriael bouck fol. oii was een raminge van der inunte te weeten vier
nobelen voor eenen ouden Schilde.
Op het jaar 1378 (t. a. p. bl. 343) vinden wij melding van octo librae gros-
sorum (of acht ponden grooten), en quinquaginta solidi dictae monetae; op bl.
345 lezen wij van: » 500.aude schilde.»
Ten jare 1379 komt voor eene boete van quinquaginta marcae auri purissimi
(bl. 341)', en lezen wij van //enen ouden seilt vor twe pont swarte of ander
payement na der waerde// (bl. 350, in een Zeeuwsch stuk). In dat zelfde jaar
spreekt Hertog Aalbrecht van // vier dusent ouder goede Vrancrycksche Schilden»
hem door zijnen neef Willem van Cronenburch [bij Loenen gelegen] geleend;
een bewijs, hoe algemeen die muntsoort toen hier te lande was (bl. 356). In
de tolberekening, voor die van Nijmegen in Holland te betalen, staat: » elcke
marke voer vier scellinghe [48 stuks] grote Oonincx tornoyzenv. j Verder lezen wij
daar telkens in van // penningen Hollants//, ten bewijze, dat de penningen, toen
ten tijde nog algemeen in omloop waren (bl, 359).
In eene beslechting van het verschil over de tollen te Alphen, tusschen den
Burggraaf van Leiden en de stad- en poorters van Oudewater gerezen, van 9
Januarij 1380, lezen wij, wat de daarin vermelde muntsoorten betreft, van een
groote; twee doeys [penningh] Hollandts (1); — van drie doeyts Hollants; —
van een doeyt Hollants; — van een hallinck (2); — van vier penningen; vier
achtiendeel (3). — Verder volgt er: //Ende alle payement sal wesen den oude
schilt voor achtien groot, ende ander payement daer nae, oft eenen witte groote
voor elff myten gerekent// (4) (zie bl. 363).
ln het zelfde jaar lezen wij twee malen van // ponden goets ghelts//,■• ten be- ’•
wijze, dat er in die dagen nog al siecht geld gevonden werd, gelijk trouwens
uit de uit den tijd van Hertog Aalbrecht overgeblevene muntstukken genoegzaam
(1) Kan doeys ook een mnntstuk van twee penningen geweest zijn? en is de naam ontleend
aan deux, gelijk de latere munt demeken of deutsken, van waar het woord duit?
Kiliaen heeft het woord doeyt niet,. gelijk hij in het algemeen weinige benamingen van
oude munten heeft opgehelderd.
(2) Hallinck zal beteekenen een Aalve penning of obolus.
(3) Wat hierdoor verstaan wordt betuigen wij niet te weten.
(4) Een witte groot zal beteekenen een groöt van zuiver zilver. De mijt was misschien
in deze dagen in Holland eene denkbeeidige munt. Wij kennen ze in natura toch niet
vddr de dagen van Karel V. Het geldt hier ook geen Zeeuwsch Charter.