hun eenighe hinder, oft letsel daerin te doen, oft te laten geschien in eeniger wijs: Ende
waert dat hun yemant hier en boven eenighen hinder dede, dat wouden wy aen dien hou-
den, ende verhaelen als aen den genen, die ons van onser Heerlijckhede verminderen woude,
sonder verdrach. Voort soo ontbieden wy onsen muntmeesters van Hollant, die nu zijn,
ofte namaels wesen sullen, dat zy hunluyden laten hebben, ende gebruyoken sulcke cou-
stuyme, ende hercommen, als sy die tot desen dage toe gehadt hebben, ende des in geenre
wijs en laten. In oirkonden desen brieve besegelt mit oqsen segele. Gegeven in onsen
besitte voor Hagensteyn ende Eversteyn, opten drie en twintig^fcen dach in Odtobri, in
*t jaer ons Heeren duysent vier hoadert ende vyve (t. a. p. bl. 28).
Uit dit stuk blijkt in welke hooge waarde ook deze Graaf zijne Munters hield,
doch Dordrecht kon op dit stuk nog geea uitsluitend privilegie van het Regt
der Munt gronden; even min blijkt daaruit het aanwezen van een bepaald
Muntgebouw.
In volgorde vinden wij in het Memoriael een Charter, waarbij Hertog Willem,
ten einde klem te zetten aan zijn verbod van den uitvoer van muntmateriaal uit
zijne landen, tot Oppertoezigters dezer zaak en als Oppervervolgers der schuldigen
, zoo te water als te land, aanstelde Gheryt Claes Soon (datum anno ut
supra* sestien dagen in Januario na den lope van onsen Hove).
Ten jare 1406 (t. a. p. bl. 85) lezen wij van //pachte om vijf en dertigh
grooten, den Engelschen nobel voor tnegentich grooten gerekent//, en op bl. 36
van //achte penningen Hollants payments//. Verder lezen wij van //700 Wil-
helmus Hollandsche gulden, den Ingelsen nobel voor drye Wilhelmus gulden
gerekent// (bl. 41). Nog steeds zijn in deze dagen de Fransche Schilden in
gebruik. Wij lezen toch (bl. 51): // die Canoniken tot Gorinohem jairlix hon-
dert Vrancrykse scilde//; doch wij lezen ook verder, op die zelfde bladzijde,
van nationale munt, namelijk: //nyemant sal meer verbueren dan xc &;// doch
ook weder van vreemde: // den goeden luden binnen Gorinchem vM Vrancrycxe
cronen//, en weder in het zelfde tot Gorinchem betrekkelijke stuk: // tot m c
nobele toe//.
Op // Sint Jansdach midzomer// van dit jaar maakte Hertog Willem eene nieuwe
evaluatie van het vreemde geld, geregistreerd in het boven vermeide Memoriael-
bouck fol. Ix x x i i i j en volg. In die evaluatie worden de volgende prijzen bepaald,
Den Keyserrycxen ende Gentsche scliilden . . . . xly grooten.
De Y r a n c k r y ^ x e S c h ild e n . x lvV g — t
Vranckrycxe moutoen xlvi —
Engelsche nobelen .. / lxxx -rr:'.
Den- "Vlaemschen nobel . Ixxviij —
De Lyoen 1
Ende dubbelde Dordrechtsche moutoen?Hier ontbreekt de opgave van prijs.
Ende dubbelde Brabantsche moutoen J
Op den 23 Julij 1406 maakte Hertog Willem eene andere Ordonnantie, geregistreerd
als voren fol. 90, waarbij werd bepaald:
Den Keyserrycxen schilt)
Gentsche schilde j * ^ grooten.
Yranckrycxe S c h i ld e n .................................................... xlvVa, —
Engelsche nobel............................... ' lxxx —
Ylaemsche nobels . . . . . . . . . . Ixxviij —
Lyoen )
Ende dubbelde moutoenJ , *■
Nyeuwe Dordrechtsche dubbelde moutoen (1) . . . . ln —
Dubbelde c ro o n e n ................................................................. ^Itj —
Vranckrycxe m o u to e n ...................................... . xlviVa____
Vranckrycxe croonen ^
Peters I
Wilhelmus Schilden I
Mechelsche Schilden I .
Helmkens j ..................................................
Halve Engelsche nobels I
Paidzen Schilden (2) l
Aedelyen Schilden (3) j
(1). Uit deze plaats zoude men moeten opmaken , dat de steeds aan Willem V toegeschrçvene dubbele montoeaen
eer8t onder Willem VI geslagen zijn geworden. Onze arbeid aan txoee deelen van het Montwerk te gelijker trjd,
waardoor de Platen van dit deel afgewerkt waren lang vddr wij ons met de juistere zämenstelling van den tekst
onledig konden honden, was oorzaak, dat wij deze plaats in- bovengemeld H. S. niet vroeger ontdekten.
(2) Waarschijnlijk een der Schilden van Aalbrecht;, door ons onder N° 1 en 2 op Pl. VII afgebeeld.
(8) Zijn de Schilden, afgebeeld op Pl. VII, N° 8.