register in Hollandt ende des niet en laet, want het ons gelieft alsoo gedaen te sijn, ge-
merckt die saecken boven verclaert. In oirponde eto. Gegeven op den 6a dach in Meye
anno XXXVIJ.
Op folio 82 verso lezen wij verder als volgt:
Al ist dat die vöois. instructie in eenen punte begrijpt die die meesteis paitiouliers
gehouden sullen sijn te stellen in die voors. munte, alsoo soen als sy daer jn getieden sollen
s;jn t die somme van thien hondert ponden groeten, noohtans heeft die Muntmeester
Heynriek van Hnekeshoven in sijnen eedt verclaert, ende is overdraegen met mijnen Heere
van Santes ende anders den Raede dat hy niet meer setten en sal in die voors. munte dan
400 pondt groote, gelijok dat op die besegelde instrnotie die die voors. muntemeester van
mijnen genadigen Heere heeft te rugge geteickent ende gescreven staet.
Op den 5 Mei 1438 werd er een nieuwe graveur voor de Grafelijk-Hol-
landsche munt aangesteld, blijkens het volgende stuk:
Philips etc. Doen oondt allen lnyden, alsoo wy hier te vooren in onäen anderen brieven
gegonnen ende gegeven hebben Claes van Bylande dat ysersnijderschap van onser munten
in Hollandt, dnerende sijn leven langh, de welche Claes dat voort van sijnre wegen be-
voolen hadden te bewaeren ende die ysers te snijden onsen geminden Michiell die Valoke-
naere, ende want de voiraoemde Claes nU ter tijt offlijvich geworden is, Soe ist dat wy ter
ootmoediger beden ende versoeck van Michiel voirn* omdat wy hem kennen daertoe abel,
nut ende oirbaer te wesen, den selven onthouden ende bevolen hebben, onthouden ende
bevelen met desen brieve, onsen ysersnijder te wesen van onsen munten in Hollandt tot
alsulcken probten, nutscippen ende vervallen als daer toe staen ende behooren, ende
andere voirtijts te h e b b e n plegen, duirende tot onsen wedersegge, ombieden ende bevelen
onsen wairdein ende muntmeester van onse voom. mnnten ende allen anderen onsen officie-
ren, ende dienren dat sy den voom. Michiell kennen ende houden voor onsen ysersnijder
van onser munten voors. ende hem laeten hebben ende volgen al alsulcke profijten, nutscippen
ende vervallen als daer toe staen ende behoeren, dnerende gelijek voirs. is. In
.oirconde etc. Gegeven op den 5Q dach van Meye anno 38.
De eerstvolgende gedane Muntrekening, opgenomen in het HS. op hetRijks-
Archief aanwezig, waarvan wij boven reeds dikwerf melding hebben gemaakt, en
die niet, zoo als vele andere in gemeld HS., met verbleekten inkt voorkomt,
zoodat men er de oogen op afpijnigt, heeft tot opschrift:
Eekeninge heinricx van beuckeshoven, muntmeyster van holland, beginnende den xviBtcn
dach in meije xim» jcxxvij Ende eyndende den xxvijik“ dach in Junio xniJ0 en xl.
Pour la court.
Deze rekening wordt voorafgegaan door copien van de Commissie voor
den Muntmeester, alsmede door een vorstelijk bevel omtrent beter toezigt op
de remedie van de munt, gegeven op den 6 Mei 1437, namens den Graaf,
door den Ambtenaar Baroen.
Vervolgens wordt er verslag gegeven nopens het aantal proefstukken van ver-
schillende mnntsoorten die in de muntbus gevonden waren, en waaruit het ge-
tal der verwerkte marken gouds en züvers moest opggmaakt worden. Zoodat
bleek dat er het geslagen waren:
Aan Phiüppussen (van deze was men gewoon I van de 500 geslagene stuk-
ken in de bus te werpen, doch gedurende den tijd van deze rekening was het
dikwerf gebeurd dat men op eenen dag minder dan 500 stuks had geslagen
en dat de buspenningen dus niet konden doen bepalen hoe veel er gemunt was
geworden):
35,200 stuks.
8,189 halve Philippus.
544,320 stukken van 2 grooten.
(Deze laatste stukken waren bevonden in gewigt IIJ vierde van een penning
te ligt, en 1L van een grein te gering in gehalte, wäardoor de Vorst de som van
vii ® xv fl h j den. gr. voor zijn aandeel in deze overwinst bekwam).
Er waren geene stukken van 1 groot gedurende den tijd dezer rekening ver-
vaardigd.
Aan stukken van 1/2 groot 2,091,600 stuks.
------------ 1 — >/4 ------ 351,480 —
3/4 grein ontbrak bij deze stukken in het gehalte.
Aan stukken van Vs Sroot 394,240 stuks.
Ook het gewigt en gehalte van deze munten kwam niet volgens de instructie
uit, en deelden Muntmeesters en Vorst het voordeel. Zonderling dat nimmer
oyerwigt bij de stukken noch beter gehalte dan de wet verordende gevonden werd.
Een bewijs dat de Muntmeesters steeds op hun voordeel uit waren.