van synen goede ontfaet in Hollant»; bl. 60: »700 scilde, 24 Vlaemsche
grote gherekent voir den seilt, die die stede van Leyden sculdioh was»;
bl. 62: »op elc ghemet vx deniers grote» ; bl. 64: »80 pont tornoyse z warte.»
Toen Albert Buwaard geworden was, zijn hem op den 20 Februarij 1858
(1859), volgens v. m i e r i s , bl. 80, overgegeven het zegel en signet van Her-
tog Willem, waarop hij dezelve verbroken heeft. Er zal echter waarschijnlijk
op diens naam voortgemunt zijn geworden.
Thans is het de plaats om de munten van onzen Graaf-Hertog, afgebeeld op
de Platen V, VI en XXXVII, te beschrijven.
In de eerste plaats dan vinden wij onder IST“ 1 het zware, verkeerdelijk wel
eens genoemde dubbele, lam, aignel of mouton. Het is eene in het klein {ligt
of enkeV) oorspronkelijk Eransche muntsoort, dagteekenende van de regering van
Koning Lodewijk IX of den Heiligen, doch de meer dan dubbele stukken van
die soort behooren alleen aan de Nederlanden (Braband, onder Jan I I I ; zie
onze Mimten van Braband en Limburg, PI. VII, N° 2; Gelderland, onder
Eduard; zie onze Munten der Graven en Hertogen van Gelderland, PI. V ,
N° 1; en Holland, de hier voorkomende munt).
Op de vz. ziet men het lam Gods met nimbus en vaantje’ (thans is het vaantje
de banier van Beijeren); de vacht van het lam is als door een parallelogram van
puntjes aangeduid. Onder de afbeelding van het dier Staat:
GVL DV«.
Het een en ander is gevat binnen een fraai boogversiersel.
In den rand wordt gelezen:
>5« 22GX2 ° DSU - GVI ° TOOIili ■> PCCdTS ° JHVDI •> ffllSSBSRS: = HOB
even als op het vroeger beschrevene lam van Eloris V.
()p de kz. vertoont zieh het zeer versierde, aan de vier uiteinden als in kla-
verbladen eindigende, kruis, hebbende tusschen deszelfs beenen even zoo vele
arendjes en in het hart het Beijersche ruitwapen. H e t, als zoodanig,' ten ge-
volge der sieraden, naauwelijks herkenbare kruis is gevat binnen een comparti-
ment van vier groote bogen, tusschen welke zieh uitspringende punten bevinden,
en aan de buitenzijde van het compartiment vertoonen zieh ter zijde van elk
der uitspringende punten dubbele arendjes, dus in het geheel ten getale van
acht. Het omsekrift luidt (wij troffen het reeds aan op den aignel of het lam
van Floris V):
$fj XP'G I VIHGIW, enz.
(de woorden zijn door bijzondere sieraden van elkander gescheiden).
Er is aan den Stempel der zware, meer dan dubbele, moetoenen veel kunstvaardigheid
te koste gelegd.
G. weegt 5,6 w. Z4. Ons alleen bekend op het Kon. Kabinet te ’s Hage en in de
Verzamelingen van den Hoogl. s e r r u r e te Gend en den Hr. v. d a m te Rotterdam.
Is afgebeeld in het Penningh-Boeck van v a n h o h w e l i n g h e n , in den Muntspiegel
van v a n a l k e m a d e en in de Monnoy es du Rainaut van c h a l o n .
N° 2 is het enkele lam, aignel of mouton, maton, mottoen. Wij ontleenen
het aan v a n a l k e m a d e ’s werk, die het weder uit v a n h o u w e l i n g h e n ’s Penningh-
Boeclc had. Ook c h a l o n nam het daaruit onder N° 95 op zijne Platen over.
Het verschiff alleen in grootte en zal minder dan de helft des gewigts van den
zwaren, ten onregte geheeten dubbelen, moetoen gehaald hebben.
Te last werden wij er opmerkzaam op, en herstellen bij deze die fout, dat het
lam of de aignel, die c h a l o n in zijne Monnoyes du Hainaut onder N° 96 af-
beeldt, misschien met meer grond aan Holland dan aan Henegouwen kan toe-
gekend worden. Wij geven het stuk daarom op onze PL XLIII.
Het is in type der vz. gelijk aan het zoo even vermelde, doch ter zijde van
het vaantje, achter het lam, leest men het opschrift:
D'GL' GO'ty
Op de kz. vertoonen zieh in het hartsieraad van het kruis, in plaats van het
Beijersche wapen, zeven bolletjes, twee, drie en twee geplaatst. ln de inspringende
hoeken buiten aan het boogsieraad om het kruis ziet men klaverblaadjes
in plaats van tweekoppige arendjes.
G. weegt 4,6 w. Z6, daar het stuk ons alleen in de Verzameling van den
Heer c h a l o n te Brussel bekend is.
»Dat de Hollandsche, Vlaemsche en Brabantsche Moutoenen», zegt h e tle n
in zijn reeds aangehaald werk, bl. 9 2 , » omtrent op eene weerde moeten ge-
vweest zyn, schynt te volgen uyt de evaluatien der jaeren 1411, 1414, 1415
»[bij v. mierxs, IV, 166, 292, 849] in welke de oude dobbele Moutoenen
24*