>£ DVH • B2SV7S . lOtl • PXXil • ijK • IjOIiTißD . }
d. x. Johannes, Hertog van Beijeren, Zoon van Henegouwen, Holland en Zeeland.
G. weegt 3,3 w. Te vinden in het Koninklijk Kabinet ; vetder door ons
aangetroffen in de , Verzamelingen der Heeren k e e r , d e v o o q t , s t r i o k e r ,
MUNNICRS VAN CLEEPF, MACARe, DE ROIJE VAN WICHEN, VAN DER NOQRDAA,
b e e l a e r t s , cROES, in onze eigene, enz.
N° 2 , een schild of klinkert, heeft op de-vz. den Landvorstgekroond en met een
zwaard in de regterhand, in eenen Gothischen zetel zittende ; met de linkerhand
rust hij op het wapenschild van Pfdtz-Beijeren, met den regter steunt hij op
het schild van enkel Beijeren; men leest op het voetstuk van den zetel:
D O B D
waarscbijnlijk tot aanduiding der muntplaats, wordende deze muntsoort dan ook
Dordsche Schilden genoèmd. Het omschrift is:
KMfyS 1 DVtt IB2SV2S * PIM * ^OIxEHD f z f ZQh'
De kz. draagt het zelfde gebloemde en versierde kruis als andere exemplaren
dezer muntsoort, terwijl het omschrift mede het gewone
PG J VIRGIT, enz. is.
Nimmer kwam ons dit stuk, dat wij aan v a n h o t jw e l i n g h e n en v a n a l - ,
r e m a d e ontleenen, in het oorspronkelijke voor.
N° 3 is een half schild, later klinkert geheeten, van de zelfde type, en
mede te Dordrecht geslagen.
Ook dit stuk is ons nooit in het oorspronkelijke voorgekomen. Zie de
aanteekening op het vorige nummer.
De plàatsing van het woord Dordrecht op deze munten, gelijk ook op de
N° 8 , 9 en 10, schijnt een gevolg te zijn geweest van het Muntprivilegie, aan
de Regering van Dordrecht door Jan van Beijeren verleend, boven, bl. 336,
door ons vermeld, en waarbij gemelde regering het toezigt over de Grafelijke
Munt, thans voor goed binnen hare muren gevestigd, schijnt bekomen te heb-
ben ; in dier voege zelfs, dat de Graaf zonder verlof der stedelijke regering niet
munten mogt.
N° 4 , weder een schild of klinkert, heeft ongeveer de zelfde type als de N 2,
maar de Vorst houdt thans alleen het wapenschild van Paltz-Beijeren aan zijne zijde,
terwijl de vermelding van Dordrecht, als muntplaats, op het voetstuk van den
zetel niet aangetroffen wordt. Het omschrift is:
►3E* lOfyS' k B22V22' § DVtt * PIW * * Z i JSIi'
De kz. is als van N° 2.
G. weegt 8,55 w. en is van Z6, daar wij de munt alleen kennen in het Koninklijk
Kabinet.
N° 5 is een halve klinkert, en wel een halve van de vorige klinkert-muntuitgifte.
Type en omschriften zijn de zelfde.
G. weegt 1,8 w.; mede van Z6, daar wij geen ander exemplaar kennen dan
in het Koninklijk Kabinet te ’s Gravenhage.
N° 6 en 7 zijn weder gouden munten, die wij nimmer in het oorspronkelijke
ontmoet hebben. Ongetwijfeld zijn het de dubbelen en halve dubbelen, anders
ook genoemd den dubbelen en den enkelen geraden penninck, voorkomende in de
Muntordonnantie, die wij boven, bl. 338, op het jaar 1420, toen het vervaar-
digen van deze muntsoort bevolen is, vermeld hebben. De naam is waarschijn-
lijk ontleend van de twee of dubbele wapenschilden, die naast elkander op de
voorzijde staan.
Op de vz. dier munten ziet men in een fraai Gothisch versiersel als ten toon
gesteld de nevens elkander geplaatste wapenschilden van Beijeren en Paltz-
Beijeren. Het omschrift luidt:
•5« IOty . DV# i BTiVTSB' * PIM J ^2212' * * Z * Z©
Op de kz. leest men rondom een' buitengewoon gekruld en versierd kruis:
■j< PH # * d r i * sim * DOBiSGvm i am i mKRSTsm | s s s d p .
d. i. De Vrede des Heeren zig met ons en blijve ten allen tijde.
De N° 7 zal wel de helft der N° 6 geweest zijn.
Thans gaan wij over tot-de zilveren mimten. Het is ons echter niet moge-
lijk, omtrent deze op te geven, volgens melke der boven medegedeelde Ordon-
nantien zij geslagen zijn.
N° 8 en 9, beide dubbele grooten en onderling bijkans alleen verschillende in
de plaatsing van het woord DOBD'
dat zieh onder het basement bevindt, waarop, op de vz., een naar de linkerzijde
gaande, vrij ruw afgebeelde, leeuw zieh vertoont. Het omschrift is:
46