Twee jaren daarna geraakte de Graaf, tegen afstand van het land van Waas
en het in bezit laten van Zeeland bij de Vlamingen, eindelijk vrij, bij het ver-
drag van Hedens-ee. Zeeland werd nil een feudum commune.
In den oorlog van Go vert van Rhenen, Bisschop van Utrecht (1156—1178),
tegen de Drenthers, nam Floris gedurende een geheel jaar deel, tot dat de twist
door de Bisschoppen van Keulen en Luik bijgelegd werd (1).
In 1165 oorloogde hij zelf tegen den Bisschop van Utrecht over de heerschappij
van Friesland. ' De Bisschop, zieh te zwak gevoelende, nam zijn toevlugt tot
den Keizer, die naar Utrecht kwam en het geschil bijlegde. Ten daarop vol-
genden jare kwamen de West-Friezen, terwijl Floris zieh met andere zaken bezig
hield, met een talrijk leger over de beek Okkenvoord bij Alkmaar, welke beek
van ouds de scheiding was' tusschen de Kennemers en Friezen. Zij namen
Alkinaar stormenderhand in , versloegen tachtig poorters of burgers dier stad,
en verbrandden deze.
In 1168 trok Floris, nadat hij een groot leger verzameld had, tegen de
Friezen op, en kwam des winters over het ijs te Schoorl, doch in het gevecht
verloor hij zijne beste Edelen, die te Egmond begraven werden (2).
(1) In het boven, bl. 55, aangehaalde H. S. staat op bl. 3 9 , dat in den oorlog der
Drenthers tegen den Utrechtschen Bisscbop, Floris I I I den Bisschop ter hulp naar Groningen
trok, welke stad verdedigd werd door den Graaf van Gelre en Dirc van Batenborch.
Het beleg duurde wel een jaar. Eindelijk zond Keizer Frederik den Aartsbisschop van
Keulen om een einde aan den oorlog te maken. De Bisschop van Utrecht verkreeg 300
marken en gaf bet Burggraafschap over. «Doch (vervolgt de Kronijk) nadat dit gesiecht
«was is een groot kyff geresen tusschen grave florys en den voirscr. biscop van Utrecht, dat
a hier om toe quam. Dair waren sommige keysers geweest alse kaerl eil lotharius die den
«graven van hollant de .lande van oistvrieslant gegeven hadden toter lauwers toe. Ende
«ander keyseren dairna alse heynric ende coenraet gaven dit selve lant enen bisscop vau
«utrecht bi onrechter informacie geliken hier voir geroert staet. Wairom grave florys dit
«lant al heel besitten woude also syn voirvaders gedaen hadden, dair hi een recht oer eil
«erfnaem off was ende den voirscr. bisscop dair uut houden die hem dez bewinden woude.
«De keyser quam neder en verzoende cortsweges dese twidracht — sodat die bisscop
«hem genoegen liet mitten sinen dat hi over die lauwers hadde» [d. i. dus Groningen] ;
aldaar, bl. 40.
(2) De Kronijk, zie boven, zegt, bl. 41: «De Yriezen gaven aan Grave Floris I I I ,
Inmiddels werd er ook steeds met Viaanderen krijg gevoerd, tot dat eindelijk
in 1178 de vrede werd getroffen, waarbij bepaald werd, dat het land van Waas
aan Viaanderen zoude komen, doch de Zeeuwsche eilanden aan Holland zou-
den blijven.
Twee jaren later zijn Floris I I I en Filips van Viaanderen, terwijl deze hoek
van Europa in vrede was, me.t ongeveer 9000 Ridders, Edelen en andere wak-
kere mannen naar het Heilige Land getrokken, om, behalve het graf van Christus ,
ook die hunner moeders Sophia (1) en Sibelie te bezoeken (2).
In 1182, of wanneer dan ook, bij de onzekerheid der jaren, teruggekomen,
vierde Floris te Lisse, eene oilde Heerlijkheid tusschen Leiden en Haarlem, niet
verre van het overoude Saksen- of Sassenheim, de bruiloft van zijne dochter
Margaretha met Graaf Dirk van Kleef.
Vier jaren later huwde Dirk, zoon van Floris, met de zuster van den Kleef-
schen Graaf. De bruiloft had te Loosduinen plaats. Hieruit, in verband met
het kort te voren medegedeelde, schijnt te blijken, dat de Graven van Holland
toen nog geene vaste woonplaats hadden (3).
opdat hij Teksel' en Wieringen niet zoude afbranden, vierduizencl mark zilvers.» Inderdaad
eene zeer groote som. De Kronijk, die van den Huize Nyenborgh bij Alkmaar afkomstig
is, verdient hier vooral geloof.
(1) Gravin Sophia, niet te vrede van in 1139 met hären echtgenoot, .Dirk V I , eene
bedevaart naar het Heilige Land te hebben gedaan, herhaalde die in 1173 met Otto, hären
tweeden zoon, en nog eens in 1176. Maar van den laatsten togt kwam zij niet terug. Zij
overleed, volgens het Ghroyi. Egmund., te Jeruzalem in dat zelfde jaar.
(2)“Aldus verhaalt a l k e m a d e , Mimten der Graven van Holland, bl. 29; ook l a n g e n -
d i j k in zijne Graven van Holland, mede bl. 29. D i r k s zegt t. a. p ., dat de togt van
1186 eene bedevaart schijnt geweest te zijn, vermits Jeruzalem destijds nog in het bezit
der Christenen was. M e l i s s t o k e stelt den togt op 1184; j. d e b e k a op 1188. Zie
verder alle de Schrijvers, die hierover- handelen, vermeld bij d i r k s , bl. 170. Floris I I I
werd later op den Jeruzalemschen togt vergezeld door zijnen zoon Willem (die hem aehterna
reisde) en vele Edelen (ook zijn zwager Otto., Graaf van Bentheim; zie d i r k s , bl. 176)
In 1184 moet Eloris het kruis aangenomen hebben.
(3J Deze schijnt eerst onder Koning Willem I I te ’s Gravenhage gevestigd- te zijn. —
In de vroegste tijden waren misschien Vlaardingen en Dordreeht Grafelijke residentien; al-
thans de eerste plaats.,