DIRK V o nm o n d ig 1061— 1076, mo n d ig tot 1091.
Deze Giaaf was nog onmondig, toen zijn vader stierf; zijne moeder, Geertruid
van Saksen, eene vrouw van moed en verstand, was zijne natuurlijke voogdes.
Gedurende de twee eerste jaren na den dood haars gemaals heeft zij als Weduwe
van Holland het Graafschap gelukkig bestuurd, terwijl haar titel was Comitissa
Holtlandensium.
Dat haar bestuur niet van langer duur is geweest, had de volgende oorzaak:
Robert, tweede zoon van Boudewijn van Rijssel, Graaf van Vlaanderen, zieh,
volgens veler gewoonte in die tijden, eenig gebied pogende te vermeesteren,
dewijl zijn oudste breeder in het Graafschap moest opvolgen, had zulks eerst in
andere landen beproefd ¡ doch met geenen goeden uitslag. Door zijnen vader
ondersteund, wendde hij zieh naar Holland. Geertruid trek hem aan hare grenzen
te gémoet, en had het geluk den aan vallenden Gravenzoon op de vlugt te
jagen, doch Robert terugkomende, hield den oorlog slepende, terwijl hij slechfs
van tijd tot tijd schermutselde.
De Hollandsche Edelen kwamen nu op het denkbeeid om Robert met Geertruid
in het huwelijk te doen treden , en deden daartoe aan beiden het voor-
stej Robert vroeg toestemming aan zijnen vader en de Edelen van Vlaanderen.
Deze te Oudenaarden vergaderd, stemden allen toe; Boudewijn’s oudste
zoon aileen was uit afgunst tegen het huwelijk.
Aan Robert werden bij deze gelegenheid van de Vlaamsche zijde gegeven : de
Zeeuwsche eilanden over de Schelde (toen door de Hollanders bezet), het land
van Waas en de vier Ambachten, mits dat hij zwoer zijnen breeder na ’s vaders
dood met rust te zullen laten.
In deze dagen sloegen de Egberts in Friesland (na Bruno I I I , die van 1038
tot 1057 het bestuur in handen had gehad), de Keizers in de steden Deventer en
Tiel, en na de Keizers (?) de Bisschoppen te Utrecht reeds mu n t, die nog voorhan-
den is. Van Hollandsche munt is er voor als nog , gelijk wij later zien zullen,
zelfs niet een flaauw spoor, behalve te Medemblik in West-Friesland en misschien
ook te Alkmaar. Zie v. r . b e rg h , Middel-Nederl. Geographie, bl. 148 en 151.
Robert, den verlangden eed gedaan hebbende, kwam in Holland en huwde
Geertruid, terwijl hij de voogdij over hare kinderen aanvaardde. Hij verkreeg
den bijnaam van de Fries, omdat hij, Vlaming zijnde, de Friesche of Hollandsche
Gravin gehuwd h ad , die in de Kronijken Comitissa Frisiae genoemd wordt.
Wij Hollanders moesten hem, zegt b i l d e r d i j k , Robert den Vlaming noemen ;
want hij is aileen Regent van Holland en Friesland geweest. Men noemde
hem ook Comes aquaticus, zoo als in ’t gemeen onze Friezen Fresones aquatiei
genoemd werden (1 ).
Robert had het bestuur in handen van 1063 tot 1071. In dezen tijd (2)
wilde Willem van Gelder, de 21e Bisschop van Utrecht, de Ileerlijkbeid en
stroom de Merwe met de verdere Heerlijkheden weder aan St. Maartenskerk
hechten, doch het gelukte hem niet.
Ten jare 1070 overleed Rohert’s oudste breeder, nalatende twee zonen, over
welke hun oom tot voogd was aangesteld; doch Robert, in Vlaanderen aangeko-
men, werd door zijne schoonzuster Rijkhilde (Richildis), geboren Gravin van
Henegouwen, de moeder der kinderen, te Gend smadelijk bejegend, waarop hij
vol spijt naar Holland terugkeerde. Zij verklaarde het land van Waas, Walcheren
en de vier Ambachten, aan Robert in der tijd door zijn vader geschon-
ken, weder aan Vlaanderen vervallen. '
De Vlaamsche adel spoorde Robert aan om de wapenen tegen Rijkhilde op te
vatten. Deze deed zulks, en trok met een leger Hollanders en Zeeuwen tegen
haar op. Rijkhilde’s leger bestand uit Vlamingen, jj Henegouwers en eenige
Fransche hulpbenden. Het werd door Robert verslagen, die, uit dankbaarheid,
te Cassel in 1071 een genootschap van Kanunniken stichtte.
(1) Onder Fresones aquatiei worden door sommigen, en waarschijnlijk te regt, de Zeeuwen
(de Friezen tusschen de Maas en, het Sincfal) verstaan, die anders ook wel Hueven genoemd
worden. Ook dit laatste zal men wel niet in twijfel trekken.
(2) Waarschijnlijk echter na 1065, want in dejaren 1064—1065 deed Bisschop Willem,
met den Aartsbisschop van Mentz en de Bisschoppen van Bamberg en Begensburg, vergezeld
van 7000 pelgrims (waarvan slechts 2000 terugkeerden), eenen togt naar het Heilige
Land. Zie d ir k s , Noord-Nederland en de Kruistogten, in de Vrije Fries, II® Deel, bl.
189. Ook Eobert de Vries zoude later, in 1085, als Graaf van Vlaanderen, eenen togt
na ai het Heilige Land ondernomen hebben; d i r k s , t. a. p. bl. 140, doch vergelijk hl. 147.