moei; doch wij kunnen ons hier niet verder met deze vrouw inlaten. -Alleen
dit nog, dat Floris eenmaal in onmin geraakt zijnde met zijne moei, na het
vereffenen der geschillen weder in vriendschap met haar leefde, en onder anderen
zijnen tolontvanger den 5 Augustus 1281 gelastte die van Schiedam
(Aleid was vrouw dier plaats) vrij van toi te laten doorvaren, en dat hij ook
nog de stichting eener kapel te Schiedam door Aleid bevestigde.
De Geschiedenis maakt geenerlei melding of door Graaf Otto van Gelre iets,
en zoo ja , wat, als Voogd van den onmondigen Floris V , ten behoeve van
dezen of van zijn landsehap, belangrijks of nuttigs is ondernomen en verrigt;
trouwens de ongelegenheden, waarin hij zelf zieh ten aanzien van zijne betrek-
kingen tot Gelderland gewikkeld zag, zullen hem wel buiten staat hebben ge-
steld, om aan de uitvoering van eenig belangrijk onderwerp de hand te slaan,
terwijl daarenboven ook zijne regering daartoe van te korten duur is geweest.
Wij lezen toch dat, toen Graaf Floris tot zijne jaren gekomen was, Otto van
Gebe huiswaarts keeren moest (hij bevond zieh omstreeks 1268 weder in zijn
eigen Graafschap) (1), en hiertoe zal Aleid ook wel pogingen hebben aangewend.
Men meent, dat een twaalfjarige Hollandsche Graaf, volgens de wetten dier
tijden, reeds het binnenlandsch bestuur op zieh mögt nemen, d. i. dat hij
mondich was tot leenrecht.
De eerste daad van eigen gezag, waaruit wij zien dat Floris van de voogdij
ontslagen was, is de oorkonde voerende de dagteekening van 10 Julij 1266,
De munten van Otto I I , Graaf van Gebe, voor zijn eigen Graafschap gesla-
gen, beschreven wij, bij hare afbeeldingen, in onze Munten der Graven en
Hertogen van Gelderland (Haarlem 1852), maar het mogt ons gebeuren ook een
muntje van dezen Vorst op te sporen, dat, naar wij meenen, het eemge ge-
denkteeken is van zijne voogdijschap in Holland. Het is een obolus of
halve denier.
Vz. Een hoofdje regts gekeerd, en getooid als dat der Hollandsche Graven.
Omschrift :
orcroo a
(1) B e k a , p. 93.
Op de kz. ziet men het als Hollandsch in de Numismatiek aangenomene, ge-
opende en aan.de randen in bolletjes eindigende, kruis. Is het omschrift
H OIiMSKD ?
Het stukje is hier zoo onduidelijk.
Z. weegt 0,015 w. of slechts 1 \ korrel. Het is een der kleinste en ligtste
muntjes, die ons ooit zijn voorgekomen, en behoort mede tot de zeldzaamste.
Wij venden het alleen in het Munt- en Penningkabinet der Leidsche Hoogesohool.
Er werd, gedurende dit bestuur, gesproken van librae Hollandicae; in Zeeland,
aïs daar zeer gewoon, van solidi Flandrensiwm usnalis monetae; van
C ® denariorum Hollandensium, bonorum legaUum; van eene rente van 4 pen-
ningen van yder pond; van solidi Hollandenses; eindelijk, in een verdrag tusschen
Heer Jan van Cuyk en die van Dordrecht, ' ten overstaan van den Hol-
landschen Graaf, van eenen toi door de laatste te Cuyk te betalen van ud/tie
Coelsche ofte drie Flngelsche penningen.n Met de laatste zullen Sterlingen be-
doeld zijn; zie v a n m i e r i s , I , 335, 336, 337, 338, 342.
FLORIS V, 1266— 1296,
zoon van Willem I I , Graaf en Roomsch-Koning, en Elisabeth van Brunswijk,
in 1254 geboren, toen zijn vader Valenciennes belegerde, was slechts 16 maan-
den oud toen hij dien vader verloor (1). Hij kwam alzoo onder voogdijschap,
eerst van zijnen oom Floris van Holland tot in 1258, later onder die zijner
moei van vaders zijde Aleid, weduwe van Jan van Avesnes; daarna korten tijd
onder die van Hendrik, Hertog van Braband; eindelijk tot aan zijn twaalfde
jaar onder die van Otto I I , Graaf van Gelre. Over alie deze personen hebben
wij boven reeds gehandeld, en kunnen ook ’s Graven leven niet uitvoerig beschrij-
ven, iets wat ook minder noodig is, daar de Verhandeling des Heeren g r o e b e
daarin voorziet. Wij zullen dus alleen de voornaamste punten aanstippen.
De West-Eriezen en Kennemers vernielden tijdens zijne minderjarigheid vele
(1) Zie de verschillende berigten omtrent dezen onderdom opgeg6ven en beoordeeld in
g r o e b e ’s Verhandeling over Floris V, boven reeds aangehaald, bl. -9 en 10.