te Dordrecht door Jacob Dirksz. van Haarlem aan Dirk van Beaumont, bij re-
signatie van den hem nog overblijvenden tijd van gemeld Muntmeesterschap en
goedkeuring van dien afstand door den Heer van Lannoy, Stadhouder van den
Vorst. Hierbij wordt te kennen gegeven dat Jacob Dirksz. Muntmeester is ge-
bleven tot den 12 Augustus 1454 en dat alle zijne verpligtingen onder borg-
stelling zijn overgegaan op den genoemden van Beaumont. Gaarne hadden wij
dit stuk, het eerste van dien aard, dat ons in de geschiedenis der Hollandsche
Munt is voorgekomen, hier in zijn geheel medegedeeld, bijaldien de ons ver-
gunde ruimte zulks had toegelaten.
Tot dus verre was alles wat wij uit het H. S. mededeelden, door ons op papier
geschreven aangetroffen geworden, welk papier in die dagen, naar wij vernamen,
uit Venetie over Brugge en Sluis herwaarts gebragt werd. Het vol-
gende komt op perkament voor.
In de eerste plaats blijkt hieruit dat de muntbus geopend werd den 26“ November
1455 te ’s Hage, in tegenwoordigheid van een aantal aanzienlijke mannen,
in het H. S. opgenoemd, en dat er 38 goude'n lijoenen, d. i. leeuwen, in
die bus gevonden waren, maar dat, hoewel men menige dag minder dan 400
penningen geslagen had [terwijl men van ieder 400tal vervaardigde stukken ge-
woon was er één in de bus te werpen] en toch één penning op zulke dagen in
de bus had geworpen, hét getal vervaardigde leeuwen bevonden was te zijn
14,468, van 67 in het mark en van 23 karaten fijn gouds [gelijk boven reeds
is opgegeven]. Wat dit laatste betreft, werd echter bevonden dat het gehalte
der vervaardigde stukken niet hoöger was dan van karaat en dat, aangezien
de Muntmeesters bij hunne instructie alleen verlof hadden bekomen tot */* karaat
verschil in de remedie, zij Muntmeesters alzoo aan den Vorst schuldig waren
de somma van . . . . 68 ® 12 sch. 7 den. gr. 8 myten.
Men zal hierbij echter opmerken dat de ingezetenen des lands de munten,
toewel V karaat minder in gehalte dan de wet bepaald had, ze echter voor hunne
volle nominale waarde van een gouden leeuw moesten aannemen.
Van de leeulcens en de twee deelen of halve daarvan, waren gedurende den
tijd dezer rekening geene stukken vervaardigd geworden.
De uitgaven in deze rekening verschillen van die in vroegere, want thans
vinden wij, na de uitbetaling der jaarweddevan den waardijn ThielmanGom van
Wijngaerden, die Dirk Oom veivangen had, die van den ijzersnijder of graveur
d'erMunt Philippus Pelgrimszoon van Waetselair, die door Filips de Goede was
aange.steld te Brussel op den 8” Junij 1 4 5 Ì, op eene Wedde van 100 Schilden
tot 28 gr. sjaars ; waarvan de. eene helft ten laste van den Vorst en de andere ten
laste van den Muntmeester.
De in rang volgendo uitgaafppst luidt aldus,:
"Willem Engebrechtsz. Scout in den hage tegens wien gebuyrfc is zyn huys staende inden
hage bij der grooter kerke om dair in te muten den tyt van twee jaren lanck durende. Beginnende
den eersten dach van meije a° s n l J c Irin, om xnr di x ß gr. sjaers, hier na
den zelven Willem betaelt voir die hnyshuyr van den eersten halven jaer, eyndende den
1» dach van Novembry A° lim voirs. by zyne quitaney hier overgegeven Belopende
vi « XV ß gr.
Die uitdrükking: »om dair in te munten,» meenden wij eerst.dat moest be-
teekenen:. »om daarin het essaai van de Munt te doen bewerkstelligen» maar
zij klonk ons töch zonderling, vooral in verband met hetgeen wij straks zien
zullen, dat er werkgezellen uit de Munt te Rhenen ontboden waren om in de
Munt te ’s Hage te helpen werken ; eerst dachten wij of hét oòk daaröm zoudé heb-
be’n kunrièd zijn, omdat fcjhet doèn van essaai de Dòrdsche werkliedèn te partijdig
geoordeeld werden; maar het blijkt duidelijk uit de eerstvolgende Muntmeesters-
rekening, dat de Munt van Holland, om welke reden dan ook, (ongetwijfeld
dat de Graaf, die vroeger verschil had met de Regering van Dordrecht en
daarom zijne Munt naar Zevenbergen had verlegd,) thans mede om hevig ongenoe-
gen naar ’s Hage was overgebragt geworden. Tot onaangenaamheden schijnt de
ongehoorzaamheid van die van Dordrecht en Zuid-Holland aanleiding te hebben
gegeven. Men yerzoendo;zich eindelijk ten jare 1456-op voor die van Dordrecht
en Zuid-Holland zesr barde vporwaarden. Zie vaji db w a ll Handv. en Primi, van
Dordrecht 1, 696k Maar , van hot voorafgegane tijdehjk verlies der Munt schijnt
onze Sckrijver volstrekt geenkennis gedragen te hebben. j Wij kunnen dan, gelijk
wij nu . eerst ontdekten.-opi.onzs.) Numismatische kaart der Nederlanden, ook
’s Graveh/iage. als muntplaats doen voorkomen.
Wij lezen dan:
54*