zijn, is waarschijnbjk omdat Willem aldaar zijne residentie had. De legende
omtrent de zaagschepen is bewezen valsch te zijn (1 ). Ook de vesting al Kazar
werd door Willem op dezen togt bemagtigd.
Toen Willem I naar bet Heilige Land trok, nam hij bij Lissabon deel aan
den strijd tegen- de Mooren (2).
Hij was het die de eerste privilegièn aan de steden gaf. Ten jare 1223 bet
hij bij zijn overbjden drie zonen en twee dochters na: Floris (12 jaren oud),
Otto, Willem, Richardis, Jonkvrouwe van Delft (zie meerman in zijn Willem, I I ,
I , 119), en Ada, Abdis van Rijnsburg.
Hij is in de Abdijkerk te Rijnsburg begraven, terwijl zijn gedenksteen later
bij het afbreken der Abdij overgebragt is in de .dorpskerk, waar men denzelven
nog vindt.
Op Willem’s munten komt het eerst de Hollandsehe leeuw voor. Het was
toen de tijd van de opkomst der wapenschilden. Alkemade verhaalt gezien te
hebben Willem’s groot- en tegenzegel, hangende aan een Charter der Rijns-
burgsche Abdij van den jare 1205. De Graaf zit daarop te paard, hebbende
den Hollandschen leeuw zoowel op zijn Schild als boven op den helm (3).
J. meijeb verhaalt op het jaar 1178, dat de Nederlandsche Vorsten in den
toenmabgen kruistogt leeuwen van verSchillende kleuren (de Graaf van Vlaan-
deren de zwarte) in plaats van hunne oudere wapenteekens hebben aangenomen.
Men vergebjke ook guicciardtn.
Thans gaan wij over tot de beschrijving der munten van onzen Graaf.
N° 1 heeffc op de vz. ’s Graven afbeelding in het hamas, met een helm op
het hoofd en met een zwaard bij zieh. Het omschrift is:
(1) Zie over (lit een e n ander h . a . h a m a k .e e Commentatiti ad locum, t a k t o d d in i
a h m e d i s AI.-MAKÌU7.IL (le Jixpeditioniims a Grands Francisque adversus Dimyatham ab
A. C. 708 ad 1221 susceptis, (in de Commentati. l a t . tertiae Classic Instituti Regvi
Belgici, Yol. I l l , 1824, inzonderheid p. 82—89).
(2) Zie een nitvoerig verhaal van ’s Graven en zijner lotgenooten wedervaren op dezen
langdnrigen togt bij d i k e s , t. a. p. bl. 226—280. Graaf Willem moet in den herfst van
1219 nit het Heilige Land ternggekeerd zijn.
(3) Zie dit zegel op de X lie piaat van k l o i t ’s Codex Dipl., zijnde het fa c simile
van een Middelbnrgsch Charter.
VVILLSM.
Op de kz. ziet men weder het Hobandsche kruis, met de vier bloempjes tus-
schen de beenen. Buiten den parelrand staat het omschrift:
HOLLKHDI2S.
Z. weegt 0,6 w. Z3, als gevonden wordende in het Koninklijk Kabinet te
’s Gravenhage, en ten getale van twee exemplaren in de Verzameling des
Heeren stricker.
Op onze 2° Supplementplaat (XXXVI) deelen wij onder N° 7 een exemplaar
mede uit de Verzameling des Heeren de voogt te Amsterdam; ook berusf er
een bij den Heer van der noor d a a , waarop het zwaard zieh in eene tegen-
overgestelde rigting bevindt.
N° 2 hebben wij uit alkemade moeten overnemen, daar de munt ons nimmer
in het oorspronkelijke is voorgekomen. Deze ontleende ze weder aan van
houwelinge’s JPenningboek.
De Graaf is thans blootshoofds afgebeeld, met een zwaard voor zieh. Het
omschrift luidt:
W ILH SLM: CO : HOLL
Op de kz. ziet men een gevoet kruis, tusschen welks vier beenen zieh even
zoo vele bloempjes vertoonen. Het omschrift is:
* MOHSTTi: HOLL77HD.
N° 3 en 4 schijnen spelingen met de voor- en keerzijdestempels van zeer oude
Brabandsche deniers (het zij dan te Antwerpen of Leuven of wel te üordrecht
gebezigd) te zijn; althans de kz. onder N° 3 en de vz. onder N° 4 maken te
zamen ongeveer de muntjes u it, die wij afbeeldden op PL I I , N° 29—3 3 , en
PI. XXXII, N° 2 8 , onzer Munten der Hertogdommen Braband en IAmbwg.
De vz. der N° 3 bbjkt van eenen afwijkenden Stempel onzer N° 1 te zijn;
men lette op de drie kruisjes in den heim der N° 3. Ook het omschrift ver-
schilt eenigzins.
De kz. onzer N° 4 is mede van eenen anderen Stempel dan die der N°J 1.
N 3 weegt 0,5 5 , N 4 0,6 w.; beide bevinden zieh in de Verzamebng des
Heeren keer.
Onder de regering van dezen Vorst vinden wij (zie v. m ie r i s , 158 verso),