In oixconde äesen brieve besegelt mit onseti segel hieraen gehangen. Gegeven in onset
Stede van Haetlem opten xl daeh in Februario, in t jaet ons Heeren M. CCGO. en
YYTV, na den loop van onsen Hove.
Dit stuk is ons alleen voorgekomen bij van m ier is , Büschoppelijke Munten
en Zegels van Utrecht, bl. 51. Twee dergelijke vindt men in v. mieris , Char-
terboek, 1Y, 753 en 760. H e t schijnt, dat ’s Graven Raad en de Steden bet
niet noodig hebben geoordeeld om, terwijl Dordrecbt, de muntplaats, in handen
van Jan van Beijeren w a s, elders in Holland of Zeeland munt te laten slaan.
Als gemaal der Gravin van Holland heeft b ij, die, even min als Jaeoba van
Beijeren, immer de stad Dordrecbt, waar de Munt gevestigd was, in bezit
beeft gebad, geene munten laten slaan, maar op zijne elders geslagene munten
komt de vermelding van Holland tocb voor, en volledigbeidshalve bebben wij
dus eenige afbeeldingen van de door bem vervaardigde munten in dit werk
opgenomen. De gouden en zilveren munten, die bij beeft laten slaan, beeten,
wat de laatste betreff, de tum, de geheele en halve Drielanders (aldus genaamd
omdat ze in Braband, Henegouwen en Holland gangbaar waren?), enz., doch
volgen wij ze geregeld, volgens de daarvan door ons gegevene afbeeldmgen.
De drie eerste of gouden munten dan op PI. X zijn een goudgnlden, een
kroon en een klinkert-; daarop volgen de züveren: N° 4 is een tu in , N° 5
een derde gedeelte van een tu in , N ” 6 weder een tu in ; N° 7 droeg, voor zoo
verre wij b in n e n nagaan, aüeen den naam van dubbele greet; N° 8 was een
enkele dito; N° 9 en 10 waren halve ; N* 11 (op PL XI) is een dubbele groot ,
waarvan ook ons nimmer een oorspronkelijk stuk in handen is gekomen, en dat
wij met den Heer c h a lo n , in zijne Monnoyes du Hainaut, aan v. houwelin-
g h en en v. a lk em ad e hebben ontleend; 12 is een dubbele groot, die wij,
onder anderen, ook op bet Keizerlijk Penningkabinet te Parijs bebben aangetroffen;
N° 13 is een enkele groot.
Gebjk wij boven zeiden, bebben wij alleen omdat de Vorst, die deze munten
liet vervaardigen, ook Landvorst van Holland en Zeeland was, alsmede
omdat z ij, blijkens bet aanzienlijk aantal, dat daarvan steeds in ons land voor-
kwam, ook ten onzent gangbaar waren, — ze mede in dit Deel opgenomen,
maar wij meenen ze niet ieder afzonderlijk te moeten beschrijven, nademaal
wij ten aanzien van de te Brussel vervaardigde stukken die taak reeds volbrag-
ten in onze Munten van Braband en Umburg, en de Heer c h a l o n de te Valenciennes
geslagene stukken heeft beschreven in zijne Becherclm sur les
Monnoyes du Hainaut.
JAN van BEIJEREN.
(Zie voor de jaartallen boven bl. 319 onder Jacoba.)
Jan van Beijeren, ?oon van Aalbrecht van Beijeren en Margaretha van Brieg, was
verkozeu ‘Bisschop of Elect van L u ik , en oom van Jacoba van Beijeren. Daar h ij,
zoo als wij. vroeger gezien hebben, meer genoegen in wereldsch gebied dan in het
kerkelijk leven vond, deed hij afstand van zijn Bisdom en trad in het huwelijk
met Elizabeth van Luxemburg, weduwe van Hertog Antonie van Braband (1).
Hij kreeg d an , door zijnen heerschzuchtigen a a rd , grooten lust om te gebie-
den over de Graafschappen van zijne n ich t, doch deze was inmiddels zoo verre
gekomen, dat zij op het punt stónd om haar tweede huwelijk te sluiten met
Hertog Jan van Braband. Terwijl de kerkvergadering te Constanz over het
toestaan van dit huwelijk beraadslaagde, poogde Jan van Beijeren de Staten
(1) Na den dood van zijnen broede?, Willem V I, zag hij het eerst volstrekt lijdelijk
aan, dat zijne nicht Jacoba in Holland en Zeeland als Gravin gehuldigd werd. Geen spoor
bestaat er ,van eenig protest of van eenige aankondiging, dat hij zieh als naaste erfgenaam
beschonwde, of voornemens was den mantel om den tuin te hangen. Integendeel, hij
werkte door zijnen raad en bij stand, althans in schijn, met haar mede. Hoogstwaarschijn-
lijk heeft hij zelfs sommige Leenen van haar verheven. Hoe dit zij, hij erkende haar bij
alle gelegenheden als wettige Gravin. Den 1 Augustus 1417 stond hij als getuige te
Biervllet over het sluiten van haar huwelijkscontract met Jan van Braband. Hij wordt in
de aote genoemd : le Bue Jean de Bavière, JElleu de Liège et Comte de Loon, Jacoba
staat er als Gravin van Henegouwen, Holland en Zeeland. Ten zelfden dage gaf hij zelf
te Biervliet eenen open brief, waarin hij zieh eenvoudig noemt: « by der genaden Godts
Elect van Ludich ende Grave van Loonn, en voorts spreekt van : « zijn lieve Vrouwe en
Nichte, Vrouwe Jacoba van Beijeren, Bolphyne van Vienne, Gravinne van Henegouwen,
van Hollant ende van ZeelanU, enz. enz. Zie d e w i n d in de boven eangehaalde Ver-
handelwg, bl, 198 en volgende.
42*