![](./pubData/source/images/pages/page36.jpg)
waren en derzelver hulde ontvingen, zoodat zij somwijlen onafhankelijke titels
met bewilliging des Ketzers, krachtens deze hunne beschikking, verkregen.
De Duitsche Keizers bebben dit leen wel eens teruggenomen of weder ver-
leend. Eerst Floris I beweerde het gedeelte van Zeeland, waarvan wij spreken,
onmiddellijk van het Duitsche Rijk in leen te hebben., doch hierin vond hij
magtigen tegenstand. In 1075 kreeg Dirk V het van zijnen stiefv&der en
voogd, Robert den Fries, te leen. Volgens sommigen is deze leenroerigheid
eerst later ontstaan, inaar zeker voör de regering van Floris I I I , wien het oUt-
nomen werd door den Graaf van Viaanderen en op nieuw geschonken als een
feudum commune (1 ).
Het einde van dit alles was de bevestigde erkenning van het regt der Graven
van Viaanderen op Zeeland bewester Schelde, Door nieuWe onderhandelingen
hield het op een feudvm commune te zijn, waardoor het eene nieuwe keur (of,
gelijk men thans zoude zeggën, constitutie) ontving, en erkend werd door den
voogd van Floris V en later door hem zelven.
Over Friesland’s (in den tegenwoordigen zin dezes woords) lotgevallen, gedu-
rende de 9», 10e en 11» eeuwen, hebben wij in onze Afdeoling Munten van
Friesland, enz. (Haarlem 1855) gehandeld, en meenen, kortheidshalve, onze
lezers derwaarts te mögen verwijzen. De Kronijkschrijvers vullen dit tjjdvak
met allerlei fabelen aan.
De reeks van Friesche Köningen is , gelijk men weet, grootendeels verdicht,
en dat de Potestatèn voor de 15« eeuw veel te vroeg geplaatat worden, toont
zelfs hun naam, die op eene betrekking met Italië wijst, welke eerst sedert
dien tijd ontstond. In 1086 was het er zoo verre van daan, dat deze överhe-
den, gelijk men voorgeeft, uit den boezem des volks zouden zijn gekozen ge-
worden, dat het integendeel bewezen is hoe Friesland toen leenroerig toebehoorde
aan Egbert I I , die het tweemaal wegens ontrouw of félonie verbeurde-, waardoor
het daama, als leen tot het Oversight behoorende, aan de Utreohtsche Bisschoppen
kwam. Petronella van Saksen, eene zeer verständige en schoone,
(1) Dat is znlk een leeii, waarbij de leerikeer voor de helft zijn regt behield; de jniste
nitlegging hiervan was gemeenlijk de bron van veelvuldige oorlogen en tweespalt.
maar heerschzuehtige vrouw, wist Friesland voor de Hollandsche Graven te ver-
krijgen, aan welke het daarna weder ontnomen en aan het Stieht hergeven werd.
Toen later Floris I I I Graaf was, had hij uit kracht der leenverpligting aan
Bisschop Godfried hulde moeten doen, doch hij wist, door de bemiddeling van
Keizer Frederik, te verwerven, dat Friesland tussehen het Flie en de Lauwers,
als gemeenschappelijk leen van Utrecht en Holland, beide landen gemeen was,
zoodat er aan beide kanten een gevolmagtigde, of Advocaius Frisiae, werd heen-
gezonden. Het is ligt te begrijpen, dat dit den grond lag tot nieuwe twisten,
en inderdaad deze hebben niet opgehouden, voordat onder Willem I de Bisschoppen
van hun regt en aandeel afstand deden. Willem heeft de drie Pro-
vincien alle onder zijn gebied zamen gebragt.
In het midden der 13» eeuw was er weder eene gemeenschappelijke regering
van Holand en Utrecht over Friesland. De Friezen wisten daarvan gebruik te
maken om hunne onafhankelijkheid te behouden. Zij wordt dan ook gerekend
van dezen tijd af te dagteekenen, ofschoon men het vroeger er voor plag te
houden, dat zij van 802 af tot in de 14e eeuw bewaard gebleven was. Maar
zoo ver was het er van af, dat het Volk in het kiezen van zijne eigene gebieders
gelukkig is geweest, dat de Friezen zieh integendeel geluk wenschten, onder
Karel V te komen, aan wien zij voor eene tonne gouds door de Hertogen
van Saksen verkocht werden,
Holland was een groot Rijksleen en zijne Graven Leenmannen van de Duitsehe
Keizers, zoowel voor de waardigheid als voor de leengoederen. Deze leenroerigheid
is door Wagenaar, KLüiT, MEERMAN eh BiLDERDiJK betoogd geworden.
De laatste voert daarvoor de volgende bewijzen aan:
1». De heirvaart tegen Dirk III.
2e. Het artikel 15 van het verdrag van Heidensee.
3®. De Keizerlijke giftbrieven,. waaruit blijkt dat Floris zijn Graafschap in
leen had van het Rijk; daarom mögt ook Floris V geene vijandelijkheden plegen
tegen den broeder van zijnen leenheer.
4e. Het verzoekschrift van Hertog Aalbrecht om Graaf te worden in plaats
van zijnen krankzinnigen broeder Willem V , ofschoon hij, na het verwerven
van zijn verzoek, gedurende diens leven den titel niet heeft aangenomen, Dit
8 *