Jan van Beijeren, hierna te Dordrecht teruggekeerd, schonk aan die stad
het regt van de Munt, hetwelk dezelve onafgebrok'en tot in den jare 1800
Art. X. Indien Jacobe kinderloos overleed, zal Jan van Bratend terstond de steden en
sloten 'van Henegouwen, HoUand en Zeeland en iriesland aan Jan van Beijereh ontruimen
en overgeven. , . __ _ 3 . ^
Art. X E . Jan van Beijeren zal het bestnnr van Henegouwen, Holland en Zeeland
getneen hebben met Jan van Braband, vijf jaren lang.
Art. XIY XYIII. Zij zullen de Sohouten en Bailjuwen gezamenlijk aanstellen; ■ ook
de s ie g te n in Je steden, maar deze doen den Eed aan imijnm Heere en Troime van
Braband: Zij zuUen ook de Kasteleinen in de kasteelen en sloten gemeen zetten: die
zullen zweeren, «dat zij die niemand zullen overgeven als aan mijn Heere en Vrouwe van
Bratend, zob lang deze leven zal, en zoo zij kinderloos overleed, dan aan Jan van
Beijeren,» enz. enz. .
Met dezen 18 Bebruarij 1419 te beginnen, en tot op zijnen dood toe, heeft Jan van
Beijeren zieh nooit meer anders getiteld dan Zoon van Henegouwen, Holland^® Zeeland
(de vermelding van Friesland schijnt hij niet der moeite waardig geaebt te hebben). Jan
van Braband en Jacoba daarentegen bleven openbaar den Grafelijken titel voeren. Wel
zijn (wij volgen steeds d u w i n d t. a. p. bl. 199) die van Dord, Botterdam en Zuid-Hol-
land door Jan van Braband en Jacoba, Graaf en Gravin, enz., van den eed, aan hen ge-
daan, ontslagen, en gelast om voortaan Jan van Beijeren voor hunnen regten Heer te hou-
den maar verder dan Dord, Botterdam en het Baljuwschap van Zuidholland strekte zieh
dan toch die heerschappij of heerlijkheid niet uit. Het was noch in naam, noch in de
zaak een afzonderlijh Graafschap geworden.
Zijne magt kreeg echter meer nitbreiding door het verdrag van St. Maartensdyk, op
den 21 April 1420 met Jan van Braband aangegaan. • \
Bij deze overeenkomst verzet of verpandt Jan van Braband (ook op naam van Jacoba)
aan Jan van Beijeren, Zoon van Holland, enz., voor eene aanzienlijke som de landen van
Holland, Zeeland en Briesland, en zulks voor 12 jaren, «om die te bewaren gelijk zijn
zelfs landen en heerlijkheden, sonder vercoopen of te versetten.. Hij zou echter binnen
de verzette steden en landen niet mögen mwnten dan bij consente van Jan- en Jacoba en
harer steden van Holland en Zeeland, enz. enz. ,
Door deze algemeene bepaling hield nu het gemeenschappelijk bestuur op, en had Jan
van Beijeren het zieh voor 12 jaren verzekerd. Hij begreep echter zeer goed, dat hij
hierdoor geen Graaf van HoUand en Zeeland geworden was. Hij durfde such ^dien titel
dan ook niet meer aanmatigen; zelfs bij de overgave van Leiden (17 Augustus 1420)
wordt hij door de overwonnenen Zoon genoemd. Geen Charter na 13 Eebruanj 1419 zal
men vinden, waarin hij zieh den titel van Graaf aanmatigt. Tot zijnen dood toe, die den
6 Jannarrj 1425 voorviel, schreef hij zieh bestendig Zoon van Henegouwen, Holland
en Zeeland.
heeft uitgéoefend. Vele zijner munten dragen in de afsnede op de voorzijde
het woord Dord/reeht. (Het eerst, doch in den rand, voorkomende op de mtmtjes
van Ploris V, die van 1266»-—1296 regeerde,)
Het door Jan van Beijeren op den 20 Junij 1418 aan Dordrecht verleende
privilegie van de Munt, dat wij op zijne plaata zullen mededeelen, bevat, onder
anderen, dat hij zijne Mrnte van Holland zal ¡eggen te dokdkBcht en Magens
anders. Van toen af was dus de Munt te Dordrecht een regt,, in stede
van eene gunat, geworden. Of er toen reeds aldaar een Muntgebouw bestond,
iS onzeker, dan het is uit het betrekkelijk groot aantal munten, dat onder Jan
van Beijeren binnen die stad geslagen is, wel waarschijnlijk; en, aangezien,er,
gelijk wij boven bl, 214 reeds gezien hebben, door Hertog Aalbrecht l'éeds ten
jare 1376 last gegeven was tot het aankoopen van een gebouw aan de landzijde,
is het zeer mogelijk, dat dit gebouw toen gekocht is , en voor hét zelfde kan
gehouden worden, dat ten tijde van Kàrel V tot eene njeuwe Munt is vertim-
merd; dat althans de Munt, na gemeld handvest, te Dordrecht op een vaster
voet gekomen is , bewijst eene ordening of willekeur (waarop wij doòr den ge-
lettefden grijsaard j. smits opmerkzaam zijn gemaakt) van Provoost en Munters
over zekere kapel in de groote kerk te Dordrecht, van den 9 Augustus 1422,
de Mmtersicapel genaamd, en nog in wezen. Het opschrift van deze kapel is:
Hebt gij *t óp munì geraunt, vcel edèler dau geud,
Geeft de armeii vsh uw deel en wagt dan- hondmitvoud (1);
In 1424 schijnt er een twist' tusschen de regering van Dordrecht en den
Hertog over de Munt plaats gehad te hebben, want wij lezen bij v. mieris,
IV, 723, dat Jan van Beijeren toen aan de stad Dordrecht verzogt had om
weder te mögen munten, hetgeen ons doet denken, dat hij zijne munten het
(1) Het blijkt uit een stuk bij v a n d e w a l l , Handvesten, enz, (bl. 474), van 10
Augustus 1422, dat er toen ook Frfmmtersplaatsen in Holland, even als in Braband,
bf vroeger reeds bestaan- hebben bf ingevoerd zijn. Het handelt over eene overeenkomst
van Provoost en Gezellen van de Setmente in Braband en Holland over de öpvolging,
en getmgt tevemj van de wederzijdsdhe betrekking van de Munten en Munters der gemelde
aangrenzende Gewesten.