Dordrechtsche grooten, en in een ander stuk van 1368/9 wordt gesproken van
110 ® grooten. Deze ponden grooten hadden dus de ponden penningen of deniers
vervangen, waarvan wij vroeger telkens melding vonden.
Op Sonnendach nae Sinte Odulphus dach in het jaar 1370 bepaalde Hertog
Aalbrecht omirent de munten // by consent ende goetduncken van zijne steden//,
welke Ordonnantie «besegelt by de zelve steden was liggende (zie een Handschrift,
getiteld: Bouck van diversche Calculatien) in de tresorie van Hollant,
voor den tijt van thien jaren,// te weten:.
Dat hy doen slaen zoude eenen goeden gouden schilt goet ende gerecht van gonde ende
van gewichte, gelijck den onden conincx schilt van Vranckiijck voor xxxvi grooten.
Ende silveren gelt daer tegens goet ende gave van alloye up zijn heloop, dat zouden
wezen grooten ende halve grooten xxxvi grooten voor den schilt voorscr.
Andere payementen voortijts in den lande geslagen te setten voor zyne waerde.
Hier mede waeien verbooden alle payementen van bnyten lants vuytgenomen dat inde
hoochster Lantsheeren munten gesleghen es als by namen 5s key sers, *s conincx van Vràncrick,
’s conincx van Engelaut, ’s Hertogen van Gelre, ’s Hertogen van Brabant, ende ’s Graven van
Vlaenderen, dat zal men zoo laege in zijnre waerden setten dat ymmers des graven munte
van Hollant daer koflen blyven gaen.
Ende deze mnnte te slaén npte ketel ende hier up roeden te maecken van silveren ende
van gonde ende die alloyeren hy den grave ende den Bade ende die roeden wel te teyckenen
ende daer off ter rechten preuve eenen te laeten voor den grave d’andere in handen van den
Bidderen ende knechten ende de derde voor de steden al blyckende by de voorsz. brieven.
Hit het bovenstaande blijkt dus, dat Aalbrecht ten jare 1376 een nieuw
schild (klinkert) deed slaan, even goed van goud als die des Konings van Frank-
rijk. Verder dat hij beval in zilver grooten en halve grooten te vervaardigen,
waarvan er 36 en 72 een schild zouden gelden.
Dat aile vroeger geslagen geld geëvalueerd zoude worden, van welke evaluatie
wij echter geene sporen hebben aangetroffen.
Verder, dat aile buitenlandsch geld ongangbaar verklaard werd (in Holland,
Zeeland en Friesland), met uitzondering van de munten des Duitschen Keizers,
van de Köningen van Frankrijk en Engeland, de Hertogen van Gelre en Bra-
band, alsmede van den Graaf van Viaanderen ; doch dat deze zoo laag getarifeerd
worden zouden, dat men ze nimmer boven Aalbrecht’s munten in den omloop
verkiezen zoude. Men moet dit daaruit verklären, dat de Vorst daardoor
minder munt zoude hebben behoeven te laten slaan, en de winst op de munt
was in die dagen eene der bronnen van inkomsten voor den Landsvorst.
De Muntmeester zoude bij vervalsching der munt met den ketel gestraft worden,
d, i. bij zoude in eenen ketel inet ziedenden olie het leven moeten ver-
liezen. Men zie wat wij over deze straf vroeger hebben medegedeeld in onze
Munten der Heeren en Steden van Gelderland, in onze Munten van Overijssel,
enz. — Om deze vervalsching der munt te beletten, zoude men roeden, d. i.
staven, van goud en zilver maken, en van deze, nadat bet fijngehalte, zoo van
goud als van zilver, bepaald was, er drie met teekens (Stempels) voorzien, waarvan
één bij den Graaf, een tweede bij de Ridderschap, en een derde bij de
Steden zoude berusten; dit alles om steeds bet middel bij de hand te hebben
tot verificatie van het ware gebalte, dat de munten moesten bezitten. — Verder
ziet men hieruit, dat de Ridderschap en Steden, met den Graaf, bet toezigt op
de Munt uitoefenden, iets wat ons eenigen tijd later ook in Gelderland is voor-
gekomen, waar de ongelukkige Hertog Aarnoud, naar bet sehijnt door den
nood gedrongen, ook bet geld op eene verregaande wijze in ailooi verminderd had.
In 1371 lezen wij (III, 257) weder van 106 ponden tornoyse, eenen ouden
Conings grote voir sestien penninghe gberekent. Zulks komt voor in een stuk,
waarin Aalbrecht den Abt en ’t Convent van St. Pauwels te Utrecht belooft
voortaan niet dan in fijn zilver te betalen [’s Hertogen siechte munt vond alge-
meen afkeunng] voor de pacbt hunner goederen in Zwijndrecht, om den twist
te verhoeden, die over andere gelden gerezen was.
Ofsoboon dit Charter in geene regtstreeksche betrekking staat tot de bepaling
van de waarde der gangbare munten in die dagen, is het tocb in dat opzigt
belangrijk, Zie over de twisten, die reeds vroeger over de ongelijke wàarde-
ringen der munten bestonden, op de jaren 1347 en 1355 (II, 734 en 853).
In dit zelfde jaar 1371 spreekt Aalbrecht van vm ® zwerte, enen ouden Reisers
seilt vor xx grote gherekent (III, 261).
In 1372 wordt bij de aanstelling van eenen Meester Scbermer of Schermmees-
ter diens wedde eenvoudig gesteld op // xvm ffi ’s jairs ende een jair (sic) cleder//
28