Nadat Jan, Filips van Bourgondie en de Staten onderling yerzoend waien,
werden er gezanten aan Jacoba gezonden, met verzoek om naar baren gemaal
terug te keeren; doch daar zij yernomen had, dat ’s Lands Staten de Raads-
heeren van hären man hadden doen straffen, waaruit bleek, dat deze niet alleen
in haar oog misdaan had, wilde zij zieh niet weder met dit nietig voorwerp
vereenigen, maar ging naar Engeland, om daar ’sKxmings bijstand in te roe-
pen, ten einde wederom in het volle bezit harer Graafschappen gesteld te worden;
— hier huwde zij, gelijk wij bevorens gezien hebben, in den jare 1423
Humphrey van Glocester, broeder des Konings. Het nieuwgehuwde paar landde
in Picardie en wel te Calais, eene stad, toen in handen der Engelschen. Zij
werden in Henegouwen als Graaf en Gravin gehuldigd.
Op den 6 Januarij 1425 stierf Jan van Beijeren, m a a r ' diens erfgenaam,
Filips van Bourgondie, handelende uit naam van Jan van Braband, de meeste
steden en aldus de grootste magt op zijne zijde gekregen hebbende, leverde
Jacoba in den jare 1426 bij Brouwershaven slag en versloeg haar ten eenen-
male, waarop de. ongetrouwe Glocester zijne gemalin in den steek liet, naar
Engeland vertrok en aldaar huwde met de schoone dochter van Reinoud, Lord
Kobham van Sterborough, weleer Staat-Jonkvrouw van JaCoba, en zijne bijzit.
Terwijl dit eenigzins later plaats had, was Jan van Braband, door eenige
zijner vrienden naar Holland ontboden zijnde, als Voogd des lands aangeno-
men (1). Nadat hij Jakob, Heer van Gaasbeek, Abkoude, Putten en Strijen,
Erf-Maarschalk van Henegouwen, tot zijnen Stedehouder had aangesteld, begaf
hij zieh naar Henegouwen, en bragt daar, met behulp van Filips van Bourgondie,
Jacoba zoozeer in het naauw, dat ze zieh in Handen van dezen laatsten
moest overgeven, om zoo lang onder zijne bewaking te blijven, tot de Paus
over het al of niet ontbinden van haar huwelijk' met Jan van Braband uitspraak
zoude gedaan hebben. Jacoba werd dan te Gend in verzekerde bewaring ge-
houden, maar door eenige harer vrienden in Holland verzocht om naar dat
gewest over te komen, ontsnapte zij in mansgewaad, alleen door twee Heeren
vergezeld, en kwäm met groote snelheid eerst te Woudrichem, daarna te Vianen,
(1) Zie d e w in d t . a . p . h i, 201,
Schoonhoven en Gouda, in alle welke plaatsen zij met ongemeene blijdschap
door het volk ontvangen werd.
Inmiddels kwam de uitspraak van het Pauselijke Hof, dat haar huwelijk met
Jan van Braband niet ontbonden was , en een bevel aan Jacoba om zieh te be-
geven naar Amadeus, Hertog van Savoye, die Maria, haar moeders zuster, in
huwelijk hebbende, haar zoude bewaren tot den tijd toe, dat zij zieh weder
met haren gemaal vereenigen zoude.
Jacoba gehoorzaamde niet, maar wendde alles aan om zieh onafhankelijk te
houden; meestentijds was haar verblijf binnen Gouda en Schoonhoven, van waar
zij pogingen deed om hare overige bezittingen te herwinnen. Na eenige krijgs-
magt bijeengebragt te hebben, trok zij naar Heemstede, waar zieh vele Kenne-
merlanders en West-Friezen bij haar voegden, met welke zij de stad Haarlem
hevig aantastte.
Filips van Bourgondie, het gevaar, waarin Haarlem verkeerde, kennende,
kwam met eene aanzienlijke menigte krijgsvolk te Alphen om de Goudsche sluis
te stoppen, en alzoo den terugtogt naar Gouda aan Jacoba af te snijden. Zij,
dit gewaar wordende, brak ijlings het beleg van Haarlem op, trok naar Alphen,
en leverde Filips aldaar slag op den Rijndijk, zoodat hij genoodzaakt werd naar
Leiden te wijken. Jacoba sloeg daarop een aantal dappere Heeren tot Bidders.
Het gevecht viel voor op den 30 April 1426.
In het volgende jaar stierf Jan van Braband, die genoegzaam niets goeds
verrigt heeft, dan alleen in zijne eigene landen het stichten van de Hoogeschool
te Leuven.
Het eenige stuk van Jan van Braband, wat tot de munt betrekking heeft,
dat ons onder de oogen gekomen is, luidt als volgt:
Johan, bi der genaden Goeds Hertoge van Lotrijk, van Brabant ende Lymborch, Marc-
grave des Heyligen Bijks, Grave van Henegouwe, van Holland &c. hebben geloeft ende geloeven
mit desen brieve, dat wy gbene Steden, Landen noch luden, die baten den palen van den
Landen van Hollant ende Zeelant gelegen, ende geseten sijn, eenige vrihede van tollen
geven, consentieren noch verlenen en sullen, noch munte doen slaen van goude o f zilvere
binnen den landen van Hoffandt of Zeelant voirsz. ten sy by consente en goetdunken van
onsen Bade ende Steden der Landen voirsz,
42