dagen uitgesteld, dewijl voor de eerste reeds het werk van C. v a n A l k e m a d e ,
ten jare 1700 te Delft uitgegeven; voor de laatste, immers wat de munten der
Bisschoppen betreft, dat van 3?. v a n M i e r i s , in 1726 te Leyden in ’t licht
versehenen, bestonden.
Ma a r voorzagen deze werken gedurende eenen zeer geruimen tijd, althans
grootendeels, in de behoefte der Ne’derlandsche en vreemde Numismatici, het is
er echter verre van a f, gelijk T e t l e r ’s tweede Genootschap in den considerans der
Prijsvraag (1 ), waarop de verschilfende Quartodeelen der tegenwoordige Prijsver-
handeling tot antwoord verstrekken, te kennen gaf, dat vooräl het werk van
v a n A l k e m a d e aan de eischen van den tegenwoordigen tijd zoude beantwoorden.
De goede eigenschappen van ’s mans werk hebben wij vroeger uiteengezet in
onze Verhändeling over de Verdiensten der Nederlanders jegens de Algemeene
Murtt- en Pehningkttnde, in ons TijdscMft voor Algemeene Mrnt- en Pen-
ülnghmde, Deel I , bladfc 428 en 429; maar men zal ta t dezen onzen
arbeid bespeuren, hoe Veel er nog aan v a n A l k e m a d e ’s werk, hoe ver-
dienstelijk ook voor zijnen tijd , ontbrak. Wat de uitgave der Utrechtsche
munten betreft, hopen wij, als het Ware op de schouders van den mede zoo
(1) Zie de vraag op bl. 1 onzer Munten van Bruland en lititburg, Haarlem 1851.
verdienstelijken v a n M i e r i s staande, en alzoo verder kunnende zien, zoo
spoedig eene goede bewerking van den tekst zal toelaten, die uitgave te besorgen
, terwijl wij inmiddels reeds de XXXI Platen voor deze nieuwe editie der
Utrechtsche munten hebben doen gereed maken.
Bij de bewerking van dit ons Zesde Deel, dat wij thans het genoegen hebben
aan de Numismatici aan te bieden, hebben wij de goede diensten mögen on-
dervinden van de Heeren Mr S. d e W i n d , Vice-President van het Hof van
Zeeland en Voorzitter van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen te
Middelburg, alsmede van Mr L. P h . C. v a n d e n B e r o h , Adjunct-Archivaris
bij het Bijks-Archief te ’s Hage, die de goedheid hadden de drukproeven na
te fezen en ons daarbij belangrijke opmerkingen mededeelden; — verder
van Dr E. C. B a k h ü i z e n v a n d e n B r i n k , Eijks-Archivaris, die met onbe-
krompen hand ons de stukken van het Archief ten gebruike verstrekt heeft.
Het is ons echter, onder de bewerking, doch te laat, gebfeken, dat het door
ons gebezigd afschrift van het Memoriael, ’t welk wij ten gebruike ontvingen,
a[les behalve naauwkeurig is , al heet het indertijd door eenen bevoegden Amb-
tenaax gecollationneerd te zijn.
Verder moeten wij onze erkentelijkheid betrugen aan de Heeren Opzigters
van het Koninklijk Penningkabinet en van de Kabinetten der Zeeuwsche,