perk aan zulke snoodheden heeft gezet, een man besehouwen, die, ala een hel-
dere ster midden in de akeligste duistemis, rondom zieh licht schiep (1 ).
Zijne nagedachtenis blijve in eere, als van iemand, aan wien een deel der
natie verschuldigd is de bevordering der beschaafdbeid, zonder welke voor den
mensch op aarde geen wezenlijk geluk bestaat.
Intusschen was bij de tevredenheid, die onder de overige standen over deze
wetten heerschte, deze band, aan welke de onrustige Edelen zieh zelve, willens
en wetens, uit onnadenkendheid hadden gekluisterd, hun weldra onverdragelijk.
In vele gevallen, gelijk dit bij de Keur bepaald was, geheel van ’s Graven ge-
nade af te hangen, en bij zulke gelegenheden al hunne bezittingën in gevaar te
zien, scheen h un, door de ondervinding wijzer geworden, niet te dulden. De
volkomene afhankelijkheid van den Graaf in de regtspleging, zonder voorliehting
van landzaten, beter met den toestand Van het gewest bekend, de onzekerheid
der leenverheffing en der bewaring van hunne leenen; de gedurige afwezigheid
van den Yorst, en het gemis van een hoog ambtenaar, die hem vertegenwoor-
digde ; al deze bezwaren, veroorzaakt gedeeltelijk door den aard der regering,
gedeeltelijk, naar hunne meening, door de onvolmaakte en voor hen schadehjke
Keur van.Eloris, maar grootendeels ook door den woelzieken en oproerigen geest
der Edelen zelve, deed hen in 1290, onder Floris V., bij het ontstaan van
eenen zwaren twist tnsschen den Hollandschen en Vlaamschen Graaf, de banier
van den opstand tegen hunnen wettigen Opperheer verheffen (2). Zij bragten,
door de rampen, die Floris V troffen, en door de hulp van zijnen vijand, het
zoo ver, dat eene nieuwe Landswet, in de plaats van die van den Voogd Floris,
werd gegeven ; eene wet, welke wel op de zelfde leest geschoeid was, doch die
tevens in zieh bevatte zulke bepalingen, als de Zeeuwsche Adel had verlangd
tot beperking van ’s Graven magt en tot vermeerdering van hun eigen aanzien.
Het blijkt niet of door deze nieuwe wetten de Keur van Floris van Holland
zij afgeschaffc. Daar echter zeer vele bepalingen uit deze laatste voorkomen in
( 1 ) Het zijn de eigene woorden van den Heer d e j o n g e .
(2) M e l i s s t o k e zegt, B. IV , vs. 605, van de Edelen van Zeeland in dien tijd , dat
zij klaagden: Dat si te sere waren bedwongen.
de nieuwe wet van Floris V, en daar die eerste slechts voor een zeker onbepaald
aantal jaren gegeven was, en zij dus kon en mögt herroepen worden, komt het
de jonge (1) voor, dat de wet van Floris V die van den Voogd van Holland
stilzwijgend heeft in onbruik gebragt.
Het schijnt echter, indien wij ons mögen verlaten op de getuigenis van som-
mige Geschiedschrijvers der 14e en 15e eeuwen, dat, òf gedurende het laatste
gedeelte der regering, òf na den dood van den ongelukkigen Floris V , de wetten
van den Hollandschen Voogd weder op nieuw zijn ingevqerd.
Deze getuigen, door de jonge alle vermeld , mannen van erkende waar-
heidsliefde, schijnen de zekerheid hiervan aan te wijzen en te bevestigen, dat
de wetten van Floris van Holland, hoewel door nieuwe verordeningen van Floris
V, voor een zekeren tijd, in onbruik geraakt, daarna hare werking weder
hebben ontvangen, en dat zij van dien tijd af tot in 1495 in gehruik zijn ge-
bleven, toen zij eindelijk, na eenige wijzigingen en veranderingen te hebben
ondergaan, door de nieuwe Keuren, welke Filips de Schoone aan Zeeland gegeven
heeft, voor altijd zijn afgeschaft.
Daar wij zagen, dat de Keuren van Floris V de vruchten zijn geweest- van de
klagten der Zeeuwsche Edelen over hunnen Graaf bij den Vlaamschen Vorst,
en dat zij hare daarstelling versohuldigd waren aan den moeijelijken toestand,
waarin Hollands Opperheer zieh toen bevond, laat het zieh gemakkelijk begrij-
pen, dat Floris V deze wetten, bij welke groote voorregten toegekend werden
aan den Adel van dat land, en waardoor het gezag van hem, als Graaf, zeer
werd beperkt en verminderd, niet dan met tegenzin heeft gegeven; en dat hij,
of zijne opvolgers, zoodra hiertoe de gelegenheid zieh aanbood, in latere dagen
niets meer hebben getracht, dan om deze hun zoo sehadelijke Keuren te doen
afschaffen. Het moet toch aan onze Graven, voornamelijk aan Floris V, ten
uiterste hinderlijk geweest zijn, wetten zieh te hebben zien voorschrijven door
een drom van wederspannige Edelen; en het denkbeeid van, door medewerking
der Vlaamsche Vorsten, eene bepaling in hunne magt te hebben zien daar-
stellen, moet voor hen onverdragelijk zijn geweest. D e jonge vermoedt
(1) T. a. p. bl. 806.