daarom (1), dat de Keuren van Floris V, in 1290 verleend, niet lang na hare
instelling, openlijk of. stilzwijgend zijn afgeschaft, en dat in hare plaats op
nieuw zijn ingevoerd die van Floris van Holland. Misschien hebben de menig-
vuldige twisten met die zelfde Zeeuwsche Edelen', die vroeger de voomame be-
werkers der nieuwe Keuren geweest waren, reeds aan Floris V zelven hiertoe
eene schoone gelegenheid aangeboden, die hij niet ongebruikt zal hebben laten
voorbijgaan. Onder de Zeeuwsche Edelen hadden de Borselen’s zieh bijzonder
tegen den Hollandschen Graaf onderscheiden, en telkens de zijde gekozen van
den Graaf van Viaanderen. Veelmalen hadden zij zieh met Floris verzoend,
doch ook telkens was deze verzoening geschonden en in vijandschap verkeerd.
Den 1 Mei 1296 onderwierpen zieh weder, na vele en zwaie oneenigheden,
Wolfaert van Borselen en eenige anderen uit „den Zeeuwschen Adel, en zij
verbonden zieh aan Floris V : « Dat zij en hunne nakomelingen ■ die keure zullen
gedogen, welke onze Heere, die Grave van Hollant nu houdende is in Zeeland,
en die men, zoo als zij zeggen, Meid bij zijns Ooms tijden, Heer Floris van
Holland; waarbij zij voegen, dat zij nimmermeer iemand noch sterken, noch
helpen zouden tegen hem, opdat de Kern worde vernieuwd of vermaakt; gelijk
zij ook op geenerlei wijze zouden helpen of bevorderen, dat zij geweerd werd,
of dat belet werd volgem haar regt te spreken in Zeeland, ten ware bij verlof
en den wil van Floris V zelven, of van zijne erfgenamen, die na hem zouden
wezen Graven van Holland.
De Borselen’s bedoelen hier alleen de Keur van Floris van Holland (2).
Aldus zien wij die zelfde Edelen, die in 1290 alles in het werk hadden ge-
steld tot het veränderen der wetten van den Voogd Floris, zes jaren daarna
zieh, door de omstandigheden genoodzaakt, verbinden, om nimmer iets te on-
dememen, dat zulk eene ‘ verandering op nieuw kon veroorzaken omtrent de
Keur, welke toen in gebruik was, en reeds werkte ten tijde van i'Loms van
Holland. Moet ons dit niet overtuigen, zegt de jonge , dat Floris V , verlost
uit die moeijelijke omstandigheden, in welke h ij, naar den wil van den
(1) T. a. p. bl. 812.
(2) De j o n g e , t. a. p. bl. 813.
Vlaamsehen Vorst, en naar het goeddunken van oproerige Edelen, keuren had
moeten verleenen, die aan zijn gezag zeer nadeelig waren, nu eindelijk de voor-
malige yan zijnen eersten voogd en bloedverwant weder heeft in werking gebragt
; en dat h ij, bij de onderwerping der Edelen, als eene der voorwaarden
van hunne aanneming heeft gesteld de goedkeuring van dien maatregel en de
verbindtenis, dat zij nimmer, gelijk vroeger, zieh weder zouden verzetten tegen
de Keur van Floris van Holland.
Indien dit aldus is geschied, zoo als den Heer de jonge hoogst waarschijn-
lijk voorkomt (1), dan verklaart zieh gemakkelijk het stilzwijgen der Schrijvers
omtrent de wetten van Floris V, aan Zeeland in 1290 gegeven; dan kunnen wij
ook begrijpen wat anders duister i s , waarom, niettegenstaande die nieuwe Keuren,
telkens van de wetten van Voogd Floris alleen wordt gewag gemaakt; en
wij leeren dan hieruit, dat, in of omtrent 1296, de Keur van Floris van Holland,
na eene kortstondige afschaffing, op nieuw is hersteld door den zelfden
Graaf, die deze uit noodzaak had afgeschaft.
Dit gedrag van Floris V beantwoordt volkomen aan zijne overige daden. Hij
fnuikte hierdoor, gelijk hij altijd, zoo veel mogelijk, deed, de magt der Edelen,
yermeerderde zijn gezag, won de liefde der gemeenten, en deed de vrijheid der
landlieden toenemen; —r- wie weet, zegt d e jonge ten slotte, wie weet of ook
deze daad, bij andere menigvuldige oorzaken, niet heeft medegewerkt tot het
vermeerderen yan den haat der Edelen, die aan Floris V daarna het leven
heeft r gekost P
De yerzoening van Floris van Holland met Utrecht hebben wij boven reeds
vermeld. Indien zijn leven had mögen gespaard worden, zoude hij voorzeker
ook getracht hebben den qpstand der Friezen, die zijnen broeder gedood hadden,
te dempen.
In 1255 werd een hevige. twist, tusschen de stad St. Truijen in het bisdom
van Luik en den verkozen Bisschop ontstaan, door bemiddeling van den Hertog
van Braband en andere Vorsten bijgelegd; doch de Bisschop, ontevreden over
deze beschikkingen, maakte zieh spoedig door list meester van de stad, en
(1) T. a. p. bl. 315,