palen van denselven onsen landen ende stroem, om alle payment, gouden of silveren, dat
een ygelic wie hi waer aen hun of bi.hun hadde, en.uyt’oasen lande voerc-n wilde, dat
hier voir niet genoemt en staet, aen te tasten als verbuert Bulyoen, daer of wy hebben
sullen die een helfte, die Wouter voirss. en sijn medegesellen. onsen Tresorier, tot onser
behoef leveien sollen,, en sy selve die ander helfte of houden,sullen voir hören costende
arbeit, Ende ombieden en bevelen allen onsen Bailjuwen, Rentemeesteren, Scouten, Bur-
ghemeesters, Scepenen ende Rechteren binnen Steden en dair.buten,, dat ,sy Wouter ende
sinen Medegesellen vöiiss.' gehulpidh, vörderlioh ende bistandich sijn, in desen sahen, om
onse heerlicheyt' dair- iir te bedriven ende te bewaren als voirss. is, Eh waer yemandt van
hun of anders onsen Ohdersaten, die denselven Wouter of sinen, medegeselleithieri» eeni-
gen hin der ofletsel dede, dat wilden wy houden en verhalen aen hun, als. aen den genen,
die ons van onser hoeehster Heerlicheyt en, munte verminderen. en, crencken wilde,, mar
waer dat sähe dat Wouter of sijn Medegesellen voirss, yemant eenich payment mamen, anders
dan inder maten voirss. dat sullen sy verrichten, en. sullen vorder dair of-staen tot
onser correctien en ons beteringe dair of doen, dit sal gedueren tot onsen wederseggen, in
oirconde &c. gegeven in den Hage op Sinte Jacobs dach anna.dusent vierhondert ende vier.
Men kan begrijpen, welk eene groote stoornis in de handelsbetrekkingen die
onophoudelijke verandering in den prijs der buitenlandsche munten moet ver-
oorzaakt hebben.
Beschöuwen wij thans de door ons afgebeelde munten van naderbij.
Op PI. VII, VIII en XXXVI1 geven wij de afbeeldingen van alle de munten
van Aalbreeht, die wij hebben kunnen opsporen. Van sommige derzelve, ,ge-
lijk b. v. van den dusgenaamden voeiiirager, zijn nog oneindig vele exemplaren
overig; van andere daarentegen, zoo als van de gouden, met nitzondering van
den goudgulden, uiterst weinige. De voorname reden daarvan zal wel eensdeels
daarin gezöcht moeten worden, dat de Vorst zelf na bet jaar 1388, toen hij een
beter gehalte voor zijne munten verordende, de oude sleobtere zal hebben doen
versmelten, en anderdeels in de mindere beboefte aan eigen, vooral goud, geld,
aangezien er zoo oneindig vele //Vrancrycksche Schilden// in Holland en Zeeland
in omloop waren, welke de munt van den Hertog in gewigt en gehalte, gelijk
wij lazen, moest navolgen, maar het. niet immer schijnt gedaan te hebben.
Verder waren er nog eene menigte Moetoenen, Engelsche en Vlaamsche Nobels
en andere vreemde munten in omloop.
Met de laatst vermelde., de gouden munten, beginnen wij, zoo als steeds,
onze müntbeschrijving.
N° 1, een gouden schild, ons nimmer in het oorsprohkelijke voorgekomen,
ontleenen wij aan PI. XXVI, 8 , N° 3 van a l k e m a d e ’s bekend werk.
Op de vz. ziet men den Hertog met de kröon op het hoofd in eenen dusgenaamden
Göthisohen zetel zittende; hij houdt een zwaard in de regterhand,
terwijl hij met den arm leunt op een voor den zetel geplaatst wapenschild,
zijnde dat van Paltz-Beijeren; met de linkerhand omvat hij een schild, waarop
de leeuw van Holland gezien wordt. A l k e m a d e geeft het opschrift op:
i # siiBEBrn*m x - z » e c om * * h o m s b d zqu
De letters zijn waarschijnlijk niet met de noodige juistheid aangegeven, gelijk
zulks bij onzen a l k e m a d e , en zoo vele zijner Numismatische tijdgenooten,
meer het geval was.
De kz. vertoont het versierde kruis binnen een eompartiment van vier cirkel-
bogen, met bloempjes binnen de inspringende hoeken, gelijk zulks de door-
gaande type der Schilden is. Ook het omsehrift is het ,gewone:
i t p a : viBGiro.; « p e c : r s g b k iu t « p a s k r p sb t cw .
De N ° m e d e een sehild, waarvan ons vergund werd de afbeelding te
nemen naar het eenige ons immer voorgekomene exemplaar, wijkt daarin van
de N° 1 af, dat -de Hertog alleen een wapenschild, dat van Paltz-Beijeren,
voor zijnen zetel geplaatst heeft, en dat zijn naam in bet omsehrift anders ge-
speld wordt, zijnde thans:
2SSBBSB1B J OV# * * GCOSB * * ijO BKBö t Z * J©Ii
De kz. is gelijk aan die van N° 1.
G. weegt 3,9 w. Ons alleen bekend in de Verzameling des Heeren stkic-
k e r t e ’s Hage.,
N° 3 , eene munt van de grootte des klinkerts, die wij mede moesten laten
afbeelden volgens a l k e m a d e , PI. XXVI, 3 , N° 6 , heeft, gelijk ons uit eene ver-
melding is gebleken, waarin van het door twee leeuwen vastgehoudene wapenschild
op de vz. gesproken wordt, den naam van gouden schild gedragen, en
was door den Muntmeester Hendrik Adelyen vervaardigd. Dat wapenschild is
weder dat van Paltz-Beijeren. Het omsehrift luidt, half fautief in het eerste woord: