Maar deze vermelding is ook Tiet eenige spoor, dat wij van oudere Zeeuwsche
munt hebben kunnen ontdekken.
Eene andere soort van groot, namelijk een zwarte Tournods, is die welke wij
onder N° 4 mededeelen. Binnen den met sieraden, die bij den eersten aanblik
iets van klaverblaadjes hebben, geborduurden rand, ziet men op de vz. den
klimmenden Hollandschen leeuw. Omschrift, na een arendje:
MOKSTOK fjOIiKRQIS
Kz. Een gelijkbeenig gevoet kruis, omgeven door twee rijen omschriften, die
door parelranden van elkander gescheiden zijn. Het binnenste omschrift luidt:
GVI | DSD | M * GO | MSS '
Het buitenste:
BHDIGmV ■ Sim «MI . . . DHI XHH.
K. weegt 2,65 w. Z6, daar wij het stuk alleen in het Kabinet des Heeren
keer. aantrofien. De zwarte Tournooisen waren in Viaanderen reeds zeer algemeen.
Op PI. VI ( l e munt van de 3« rij) deelen wij eene dito munt mede, die wij
later ontdekten mede tot onzen Graaf te behooren (1). Op de vz. ziet men
munt bedoeld zijn. Dat Mantliuis sohijnt echter weinig gewerkt, althans geene duidelijke
sporen nagelaten te hebben. Er is wel eenig onderscheid te zien tnssch'en den Sard van
bewerking der oudste Grafelijke mnntjes, zoodat wij de afwijkende als in Zeeland vervaar-
digd sehijnen te mögen beschonwen. Bij de betrekkelijk, zeer groote verwijdering tusschen
Dordrecht, Middelburg en de Vlaamsche mnntsteden, is het niet te verwonderen, dat men,in
Zeeland de noodzakelijkheid gevoeld heeft van een klein munthuis, om in de gewestelijke behoeften
te voorzien. Ook op het jaar 1366 zollen wij van de wederoprigting eener Munt te Middelburg
later melding vinden, en in een stuk van 1411 wordt gesproken van verschuldigden
slegscat in de landen van Holland en Zeeland; alzoo moet ook toen in Zeeland gemunt zijn.
Co rn e lis G a illa rd zegt in zijne Collectanea, dat het geslacht de'Baenst oudtijds regt
gehad heeft, om in zijne heerlijkheid Cadzand zilver geld te slaan, en dat hij van dat geld
gezien had. Hij vermeldt ook, dat dit geslacht oudtijds van Cadzand (de Casand) genaamd
werd. Zie over dat geslacht Nehalennia, Jaarboelcje voor Zeeuwsche Geschiedenis voor
1850, bl. 285— 289.
(1) Wij zouden zulks misschien vroeger ontdekt hebben, indien de aanhoudende arbeid
aan twee verschillende deelen van ons werk te gelijker tijd (tetcst van het eene en platen
van het andere) onze aandaoht, bij andere maatsohappelijke verpligtingen, niet zoo dik-
werf pijnlijk verdeeld had.
thans boven den leeuw een vierbeenig kruuje, ter plaatse waar op de vorige
munt een arendje staat. Op de kz. bevindt zieh het afkortingsteeken achter
de M (van GVIIiSIiM) beneden; op de vorige munt van boven, enz.
De spreuk is thans geheel volledig:
»J. BHDIGWV • SUB ■ BOM© i DI2I: KBI j OSI • I^V - XPI
Z. weegt 3,6 w. Z6. Eigendom van den Heer f o k k e r .
De door ons onder N° 5 en 6 op PI. IV medegedeelde deniers worden door
sommigen aan den Roomsch-Koning Willem II toegekend, maar zoude men
dan , terwijl er reeds geen klein geld van Jan I I bestaat, gedurende de 32jarige
regering van onzen Willem II I daaraan geene behoefte gekregen of steeds, bij
het verminderen van dat van vroegere Graven, gehouden hebben ? of zoude men
zieh van vreemd klein geld hebben bediend?
N° 5 heeft op de vz. een vorstelijk hoofd, binnen eenen parelkrans. Omschrift:
*1" W GOM©S I^OIlIiTSHDIS @ (een roosje, muntteeken van Dordrecht?)
Kz. Een vierbeenig gevoet kruis, waarvan de beenen tot aan den rand der
munt reiken. Omschrift:
MOX2 | ©FTW | DOR \ DGI
Z. weegt. 0,6 w. Kwam ons ten getale van 2 exemplaren voor in het Kabinet
van den Heer St r ic k e r , en berust ook in onze Verzameling. Dat bij
den Heer v a n . d e b n o o k d a a kon ook van Graaf Jan I zijn.
N° 6 is bijna aan het vorige gelijk; het verschil bestaat in twee | achter de
W en het niet aanwezig zijn van een roosje achter de legende. De vorm van
het Gravenhoofdje is eenigzins afwijkende van dat op N° 5.
Z. weegt als voren.
Tegen onze meening, dat de bovenstaande muntjes aan Willem II I moeten
toegeschreven worden, staat echter over: wij willen het niet ontveinzen, dat de
eerste letter W , in plaats van eene G , hier misschien van eenig belang kan zijn, om
de muntjes aan den Roomsch-Koning Willem II te doen toeschrijven. Onzes wetens
zijn er geene blijken voorhanden, dat een Henegouwsche Graaf zieh in zijne Latijn-
sche Charters of op zijne zegels anders dan Guillelmus genoemd heeft. Daar zulks
echter wel op eenige »zimfera plaats heeft, waar Willelmm voorkomt, meenen wij te
moeten aannemen, dat Willem I I I , om zieh naar de Hollanders te schikken, zieh