( I l l , 268). In sen stuk van het volgende jaar wordt het loon van een reizende
bode der stad Rotterdam bepaald op «een pont Hollants» ’s daags (bl. 280) ;
terwijl wij (bl. 278) lezen van eene boete bij doodslag en verwonding van »vyff
scellinghe» [60 grooten], en van »derdalven scellinghe» [80 grooten].
Ten jare 1374 blijkt het uit een stuk, waarbij Hertog Aalbrecht aan die van
Breda belooft te zullen teruggeven de geleende « x? ouden Schilde go'et van gou-
d e, ende van ghewichte», dat men met zijne Schilden geen genoegen nam,
want er volgt op: »munte des Key sers of des Conines van Vranorike» (bl. 290).
Ten zelfden jare lezen wij van »ses penningben Hollants», te geven van elk
gemet lands (bl, 291).. Bl. 292 zien wij gesproken voor bet onderhoud van
50 mannen van »elf oude Schilde, of dertigh placken voor eenen schilt gere-
kent»; en op bl. 294 wordt vermeld »4052 pont, 13 scel. ende enen deniers
Hollands, die plac xli Holl.»
Uit éene op bl. 29® voorkomende transactie met den Hertog van Braband
blijkt, dat het sobald (de scutatus) toen even als de moetoenen (pintones) de al-
gemeene muntsoort was in de Nederlanden. Het gouden geld wordt in de
vertaling van het Latijnsehe stuk genoemd: u guide penningen. u
Ten jare 1375 (bl. 308) lezen wij van eene boete van »hondert schellinghen
Hollants», en in een ander stuk (bl. 313) te Zierikzee van »ponden swaiten».
Ztdks was Vlaamscb geld.
Ten zelfden jare vinden wij (bl. 317): »drie dusent scilde, xix pl. voer den
sollt gherekent.» — Ten jare 1376 (bl. -326) vinden wij daaromtrent, waar-
schijnlijk door een ander allooi der muntsoort, een groot verschil; wij lezen daar
namebjk van «thien duysend en twaeif oude Schilden, drieëntwintig Hollandsche
placken of dertig placken voor den ouden schilt gerekent.» Wij gissen, dat
de laatstbedoelde dertig placken Brabandsche zullen geweest zijn; doch de zaak
is eenigzins duister.
Op den 10 Julij 1376 maakte Hertog Aalbrecht eene nieuwe Ordonnantie
op de Munt, luidende als volgt:
Adbiecht, by Gods genaeden Palensgrave by den Brjn, Heitoge in Beyeren, Buwaert van-
Henegouwen, van Hollant, van Zeehnt, ende van Vrieslant, doen condt allen luyden, dat
wy bevolen hebben, ende beveelen, machtigh gemaeckt hebben, ende maecken Mahieu van
Leuse ende Jacob Maerck van Assche, eenen penninck te dopn maecken, die men het (sic)
Placke Meeuwen, in alloy op yier penningen, ende .sesthien greyn Conincx silvers, drie
greyn Nte remedie, van ses schellingen, ende drie pennmgen opte marck, ende eenen pen?
ninck te jeme.die,
Hier of sullen wy hebben van elck marck silvers xxi placken, ende die coopman voor
elck marck silyers xxx schellingen, ende anderhalve penninck placken, ende sy sullen be-
houden voor haeren cost ende arbeyt voor elck marck wercks sesthien placken.
Voort Süllen sy doen maecken vierendeel placken van den selven alloye, ende van sneden
naegelande* ende deese penningen ende munten voorschreven sullen sy maken opte Bosse,
ende onse Waerdyn sal vàn elcken thien jmarcken nenien eenen penninck, ende meer, of
hy wille, ende die in der bossen w.erpen, ende daermede sullen sy voor ons ontstaen, ende
yerantwoorden mögen in dèn proufye te doen , sonder ander proufve of assay te doen voor
yemand anders.
Ende waer.t dat sy hierin brpjdgh vpnden- worden , of n^isdadigh in der munten voor-
sehreven, daer aen souden sy bey de, of die eene van hem, die in gebreke bevonde worde,
verbeuren haer lijf.
Item beveelen wy onsen Muntmeesters, dat sy geven den coopluyden van elck marck
silvers, die wy hebben doen maecken, sint dat wy voor Gildensteyn laegen, van elck marck!
silvers vijfthien placken, meer dan sy van den anderen silver voorschreven geven sullen.
Ende die vijfthien placken voorschreven sullen wy hem ofslaen van onsen sleyschat van
alsoo mepich marck silvers, pis sy yan dien belyon yporschreyen ontfangen sullen.
Ende dit sal onse Waerdeyn hewaeren van onser wegen, ende daer sal by onse Munt-
meester brievep of geven van alspo menjgb marck silvers, als sy van dien belyon voorschre-
vep ontfangen suljep, ende met dien brieven sullen sy voor ons rekenen, ende, ontstaen
mögen, ende d it.sal geduyren tot wederseggen.
In oirconde dessen brief besegelt met onsen segele. Gegeven tot Aken, thien daegen
in der raaend van Julio, in *t jaer ons Heeren M. CGC. LXXVl.
Zien wij nu, tot welke opmerkingen ons dit stuk aanleiding geeft.
Ten eerste vinden wij duidelijk twee Zuid-Nederlanders, waarschijnlijk een
Henegouwèr en een Brabander, tot Muntmeesters aangesteld. Voor zoo verre
ons bekend is, komen deze lieden in Hollandsche Muntcharters niet pieer voor.
Het schijnt, dat men in Holland geene bekwarne muntwerklieden had; and.ers
toch zoude men geene vreemdelingen aangesteld hebben. Trouwens bet is bekend,
dat Zuid-Nederland, vooral in de 14e, 15e en bet begin der 16® qeuw,
28 *