Die volken toch, welke, naar wij meenen te kunnen aannemen, uit Noord- of
midden-Duitsehland kwamen, hadden nog geenen omgang met de Romeinen
gehad, noch met andere volken, bij welke monten in gebruik waren. Waar-
schijnlijk zijn daarna,later enkele, en langzamerhand meerdere, munten door mid-
del van Romeinsche kooplieden in hunne handen gekomen ; gelijk dan ook tácitos
(de morilus Gerrncmorum) van de Germanen van zijnen tijd opgeeft, dat zij het liefst
de in den rand ingehakte of dusgenaamde zaagmunten (nummi serrati) , hoedanige
nog in Verzamelingen voorkomen, ontvingen, omdat men deze tot in haar bin-
nenste kon beschouwen en aldus nazien of ze wel uit zuiver zilver bestonden.
De Abt GHisauièRE spreekt in zijne Mémoire sur trois points intéressants
de VHistoire Monétaire des Pays-Bas van Gallische munten, geslagen voor de
aankomst der Romeinen in dat land; doch indien het al zeker is, dat de Gal-
liërs vóór hunne onderwerping aan de Romeinen geld geslagen hebben, is het
echter zeer waarschijnlijk, dat ten gevolge van het geringe verkeer onder de
volken te dier tijde deze munten niet gekomen zijn tot de vroegste bewoners
der landen, later Holland en Zeeland genoemd. Zulks blijkt hieruit nog meer,
dat, naar ons weten, in die landen (wel in Noord-Braband en België) nimmer
eenige oude Gallische munten zijn gevonden, doeh zoo veel te meer Romeinsche.
Gedurende vier à vijf eeuwen zullen onze voorouders dan, voor zoo verre zij
munten bezigden, zieh van die der Romeinen bediend hebben.
Na het vertrek der Romeinen (wier in dit land gangbaar geweest zijnde munten
meest uit het Triersche munthuis afkomstig waren) en de komst der Franken, ont-
stond er eene groote verandering irihetmnntwezen en kwam er een andermuntstelsel.
De Franken zullen zieh aanvankelijk bediend hebben van hét onderrigt en de
hulp van gevangene of vrijwillig in het land achtergeblevene Romeinen, èn
misschien wel van stempelsnijders, muntmeesters en bedienden van de door de
Romeinen verlatene Triersche Munt.
De'Franken hadden in Nederland twee munthuizen, nameHjk te Dorestad of
Borestado (later Duurstede, en nog later Wijk bij Duurstede geheeten) en te
Triectum, later Utrecht genoemd.
Nadat het Graafschap Viaanderen zieh al meer en meer onafhankelijk had
gemaakt, en een eigen muntwezen, dat echter naar het voorbeeld van het
Fransehei schijnt geschoeid geworden te zijn, had aangenomen, begon men ook,
naar het blijkt, in Holland te munten (1).
(1) Hoewel er groote denarien (uit de I I e eeuw), in Vlaanderen geslagen, gevonden •
zijn in Noorwegen, Denemarken en Busland [van Boudewijn IV , 989—1 0 8 6 ], komt de
eerste vermelding van Vlaamsch geld in de overgeblevene Charters eerst voor in 105 5 , en
wel van Bijsselsche munt: In moneta Islensi (Insulensi) hebdomadanie missam pro de-
fimctorwm salmte omni die celelrmtibus guatuordeewn äenarios, oeto preslytero, quatuor
diacono, drns subdiacono, ccmtori quoque de eadem moneta vigmti soUdos, etc. Deze
plaats, te vinden bij mieaeus, Dipl. Belg. I , 6 5 , I I I , 675 et 692, leerden wij kennen
nit gati.iaKi>, Mecherches sur les Monnoyes de Fla/ndre, Gand 1852, 4 , page 16.
Ten jare 1098 was het Vlaamsehe geld reeds zoo algemeen, dat wij in een stuk, vermeld
bij mieaeus I I , p. 1 143, gewag gemaakt vinden van centum solidi pubUcae Firn-
drensis monetae (was er dan ook p r im ta f en was dit Stedemunt?), Zie g a i l l a r d ,
t. a. p. page 24.
In 1119 lezen wij weder van: novem lïbrae denariorum Flandrensis monetae, mieaeus,
I , 679 ( g a i l l a r d , page 26).
Terwijl de koophandel in de middeleeuwen nog in hare kindschheid was door de vrees
der zeevaardérs, zoo moest men eene söort van middelpunt hebben, waar men uit het Noorden
en Zuiden elkander kon ontmoeten. Want de Deen en de Zweed durfde niet naar.de
Middellandsche zee te zeilen, wegens den langen duur en het gevaarlijke van dien togt, en
de bewoners der Middellandsche zee durfden de Noord- en Oostzee niet te bevaren, juist
om àe zelfde reden. Men ontmoette elkander alzoo te Damme, te Bodenburg (later Aar-
denburg), Brugge en-Sluis. Daar kwamen magazijnen van allerhande waren, ook van
leeren gond en zih e r , gelijk wij b. v. ten opzigte van Damme lezen bij den Dichter wil-
helmus b e ito n u s (Guillaume l e beeton) , die in 1213 van Damme onder anderen zingt:
Quo valde spedosus erat, Dam nomine, viens
Hic Savaricus (de Fransche Admiraal) opes, cunctis e partions orbis
Navigio adveetäs, supra spem repperit omnem;
Infecti argenti massas, rubeique metalli.
&c. &c.
Zie ook onzen m a e e la n t (Yervolg op den Wapene Martyn in de Nieuwe Werken der
Maatschappij van Nederlandsche Letterkunde Y , I I , 1841, bl. 131), I e Couplet:
Martyn, slaepstu, slaep dijn zin?
- Wair al di, dat comt in ’t Zmn
Gond, sulver, loöt en tin
So blivestd verloren....
Wijlen de Hoogleeraar siegenbeek verstond dit woord Zwin niet; het is de haven van
Damme, St. Anna ter Muiden en Sluis, meermalen door m a e r la n t vermeld (zie v. w ijn ,
B ijv . op de Vad, H ist. I , 86; k l t j i t , Cod. Dipl, pag. 1 030, &c.
1 *