et quatre deniers de compte à Marc de Troyes (1) et à nuef deniers d’argent le Roy (2),
et courroit cil blanc denier par tous nos pays les deux pour un gros. Et vaurra cascups
blancs deniers ens es pays de Haynnau, de Hollande, & de Zeelande wit deniers tournoys.,
et ou pays de Brabant douze deniers de Brabant cascuns, et ferons cascuns faire no monnoye
en cascun pays là u bon nous samblera pour le proufit de nous, & de nos pays (S). Et
voulons, & à ce nous accordons, que tous li conquens, li profis, et li avantaigés, qui ven-
ra , sera, istera, et naistra desdictes monnoyes tant de l’un pays comme de l’autre soit rapportez
par compte loyalment & quil soit party à chacun de nous autant à ‘l’un comme à
lautre. Et volons aussy que chacun de nous sil nous plaist puist envoyer & establir une
warde (4) en le monnoye de lautre, toutes fois quil plaira cascun de nous, laquelle y sera
aveçque la warde que cascuns de nous ara à sa monnoye. Laquelle monnoye dessus dicte,
nous voulons que elle soit bien, et souffisament gardé, et maintenue dou piet, et dou coprs
dessusdict par maniéré, que nous le puissiens hauchier, et amenrir (5) toutes fois quil nous
plairoit, si nous y voyons le proffit ou le dommaige de nos pays, saulf ce que nous ne devons
ne ne poons le dit piet de la dicte, monnoye cangier, ny muer, se nous le faisons de no
accort- ensemble, et volons ossi, que ciluys accors et celle monnoye à faire, ensemble dure
dou jour de là date de ces lettres le cours de trois ans continuels ensinans après. Et que
tout li menant, et habitant en nos dessusdis pays prengnent, et aliuwent la dite monuoie
ou cours devant dict sans nul contredict. Et promectohs loyalment & en bonne foy, et
avons enconvent pour nous, pour nos hoirs, et pour nos successeurs toutes les coses des-
susdictes à tenir, garder, et accomplir sans nul aller encontre. En tesmoingnage desquels
choses nous en avons ces présentes lettres scelleès de nos propres sealz. Données
le jour dou repus (6) Diemence, l’an mil trois cens trente et six.
Ex Archivis Hannoniae, pag. 284 versa et pag. 285/.
Het schijnt echter dat, misschien door den kort daarop gevolgden dood van
den Graaf, de gemeenschappelijke munting geen voortgang had. Die van Vlaan-
deren met Braband kwam wel in werking; zie onze Munten van Braband en
IÀmbwrg, bl. 88 en 89.
. Ten slotte meenen wij hier nog te moeten vermelden, dat Willem III in
(1) n . L 10 X 12 + 4 = 134 stnkken ait het mark.
(2) KoBÎDgszüver had een gehalte van t i z ai ver; das een geholte van 9 deniers is vif; of ongeveer t5bS-
(3) Men weet, dàt de Vorst ook een deel zijner inkomsten oit de winsten op de mont ontleende; dit was het
droit de seigneuriage, de helasting op het omntslaan, dp éleiechat of de echattimg op het alezan.
(4) D. i- nne garde, een waardijn. (5) Amoindrir.
(6) Roquefoet (Glose, in y. Repus) zpgt: eepüs, lâché. Dimanche Repus-. Dimanche de la Passion &c.
1812 in tegenwoordigheid van vele Edelen zijn groot en klein zegel had ver-
broken, waarop de ehkele leeim, en dat hij toen aan zijnen zegelbewaarder
heeft gegeven twee andere zegelen, houdende elk vier leeuwen, sedert het wapen
van Henegouwen gebleven. Zie Bijvoegselen en aanmerMngen op het 3C deel der
Vaderlandsche Historie door v a n w i j n , enz. bl. 55.
WILLEM IV, 1337—1345,
zoon van Willem III en van Johanna, dochter van Karel van Fran'krijk, Graaf
van Valois, was gehuwd met Johanna, oudste dochter van Jan I I I , Hertög van
Lotharingen, Braband en Luxemburg, en sneuvelde, gelijk wij zien zullen,
zonder kinderen na te laten, waardoor het Graafschap Holland, na vijftig jaren
in het Huis van Henegouwen geweest te zijn, in dat van Beijeren overging,
ten gevolge van het huwelijk van ’s Graven zuster Margaretha met Keizer Lo-
dewijk van Beijeren.
Onze Graven waren veelal 'oorlogzuchtig, zoodat er zelden een tiental jaren
verliep zonder twist en strijden. Zij waren gewoon in den oorlog te leven en
vonden daarin hun vermaak en belang. Doorgaans waren ze met den een of
ander hünner naburen in onmin; en was dit het geval niet, dan gingen ze naar
verre landen , eerst naar Palestina , later naar Spanje en Pruissen; alzoo trok
Willem IV , te huis niet te strijden vindende, in 1338 naar Spanje, om de
Mooren in het Koningrijk Granada te bestrijden; — van daax ging hij naar
Syrie om de Säracenen te bestoken. (In Augustus 1343—April 1344 toog
hij naar Palestina.)
Hij verbond zieh met zijne zwagers Eduard, Koning van Engeland, en Lo-
dewijk, Roomsch-Keizer, om Eilips van Valois, Koning van Erankrijk, te be-
oorlogen, doch op' de tusschenkomst van zijne echtgenoot liet hij dit voor-
nemen varen.
In ’s Gravenhage hield hij een prächtig open hof met Tournooispelen.
Tot drie malen trok hij daarna naar Pruissen en Lijfland om de Heidenen
aldaar door het zwaard tot het -Christendom te bekeeren.
Op zijnen terugtogt met 400 ruiters te Keulen aangekomen, gaf hij daar een