over zijn’ vierjarigen zoon. Hieruit ontstonden zware onlusten, vooral te Brugge
(toen de magtigste koopstad der Nederlanden en de residentie der Vorsten); de
misnoegde burgers namen Maximiliaan aldaar in 1488 gerangen, en hielden
hem gedurende 9 maanden in verzekerde bewaring; het meerendeel zijner Edelen
en Baadsheeren werd onthoofd; hij was zelf in gedurige vrees voor zijn
levien, want het onbesuisde graauw was naauwelijks te stillen. Maximiliaan’s
vader, Keizer i ’rederik, was genoodzaakt met een leger uit Duitschland te körnen,
om zijnen gevangen zoon, den Roomschen Koning, door de wapenen in
vrijheid te stellen.
Hierop vergaderden de Staten der Nederlanden te Gend; de Vlamingen be-
schuldigden Maximiliaan op die vergadering van vele misdaden, onder anderen
leiden zij hem ten laste dat hij te Brugge munten had laten slaan, welke voor
veel te hoogen prijs waren uitgegeven geworden; dat hij daarenboven daarop
zijn eigen wapen had laten plaatsen, zonder den naam en de wapenen van den
geboren Landsheer, zijnen zoon.
De munt, over welke zij klaagden, was de groote Reaal van Oostenrijk met
deszelfs onderdeelen, waarover wij later zullen handelen.
Terwijl Vlaanderen, .de magtigste Provincie der Nederlanden, Maximiliaan,
na den dood van Maria, niet wilde erkennen, namen de Kabeljaauwschen in
Holland, steeds tot den Vorst genegen, hem aan; men ging dan ook voort
met de Hoekschen overal te dwarsboomen en af te zetten; iets waarvan de ste-
den Gouda en Hoorn voomamelijk hun deel hadden, want zelfs hunne Afge-
vaardigden werden in '’sHage door den Stadhouder gevangen genomen. Dit
verwekte algemeene verbittering, waar nog bij kwamen de dagelijks verhoogd
wordende schattingen, die voomamelijk moesten dienen voor het bezoldigen van
krijgslieden in den oorlog tegen Utrecht, Gelderland en Vlaanderen.
Maximiliaan kwam zelf in Holland om de nieuwlings daargestelde pachten in
te voeren en een einde aan den Utrechtschen oorlog [zie reeds onder Maria] te
maken, die weinig vorderde. De Hollandsche Stadhouder Lalaing was in het
beleg van Montfoort doodgeschoten; kort hierop volgde de vrede met den Heer
van Montfoort en met de Utrechtschen, hoewel het verdrag kwalijk gehouden werd.
Jan van Egmond werd Stadhouder van Holland.
Nadat de vrede met Frankrijk gesloten was, bedreef het krijgsvolk veel moed-
wil binnen het land; op zee roofden de Vlamingen de schepen en goederen der
Holländers.
De misnoegde Hoeksche Heeren weken naar Vlaanderen, alwaar zij te. Sluis
volk en schepen vergaderden, en met Jonker Frans van Brederode aan het hoofd
in den jare 1488 naar Rotterdam kwamen en die stad innamen. Hierop brand-
schatteden zij bijna geheel Holland, verbrandden Delfshaven en namen Woerden
en daarna Geertruidenberg in. Zij sloegen de troepen van den Stadhouder ver-
scheidene malen, zoowel te water als te land. Maximiliaan vergaderde hierop
de magt van het gansche land, waarna hij de Hoekschen in Rotterdam zoozeer
benaauwde, dat zij bedongen om op eerlijke voorwaarden weder naar Sluis te
mögen vertrekken. Vervolgens deden zij van daar aanvallen op Dordrecht en
andere plaatsen, tot dat eindelijk Brederode, het hoofd der Hoekschen, sneu-
velde, waarna hunne partij hoe langer hoe meer in verval geraakte.
Er bestaat, gelijk natuurlijk is, van Maximiliaan geen afzonderlijk geld als
Graaf van Holland; zijne munten dragen mede den naam van zijnen zoon.
Keizer Maximiliaan overleefde niet alleen zijnen zoon Filips, maar was als
grootvader eenen gerannen tijd voogd over zijnen kleinzoon, daarna bekend
onder den naam van Karel V.
Gedurende zijn langdurig bestuur, dat door vele en zware oorlogen lang in
geheugenis bleef, werd de waarde der munten zoozeer verhoogd, dat die op het
laatst van 2 tot 3 kwam. De verhoogde waarde werd echter van tijd tot tijd
weder afgeschaft. Deze haastige vermeerderingen en verminderingen bragten,
gelijk natuurlijk is , ons vaderland, dat toen genoegzaam alleen van den koop-
handel bestaan moest, eene zeer groote schade toe, en wel grooter dan alle de
kostbare oorlogen. Hieruit ontstonden vele beroerten, en eindelijk het zooge-
naamde kaas- en iroodspel onder de arme Noord-Hollandsche gemeente.
Nadat Maximiliaan zieh van de voogdij over zijnen kleinzoon ontlast had, en
hem in alle zijne Rijken, Staten en heerschappijen bevestigd zag, begaf hij zieh
naar Duitschland. Te Wels, eene stad in Opper-Oostenrijk, aangekomen, werd
hij door eene doodelijke ziekte aangetast; hij beval, kort voor zijn overlijden,
dat men hem niet zoude balsemen, maar in een groven doek gewonden zoude
60