Dirk’s zonen waren, volgens sommigen, Boudewijn van Holland, Bisschop
van Utrecht, Dirk, Domproost, Otto, Graaf van Bentheim, en Floris, later de
derde Graaf van dien naam; anderen zeggen Pelgrom, Otto, Robbert en Floris.
Alvorens verder te gaan, willen wij, handelende over de munten der Gewesten
Holland en Zeeland in deze tijden, gemelde Gewesten nog eens, naar aanleiding
van de door b i l d e r d i j k gemaakte aanmerkingen, van naderbij bescbouwen.
Omstreeks de helft der 12® eeuw was de Abdij van Egmond als het middel-
punt tusschen Holland en West-Eriesland. Anders als thans was ook toen de
verdeeling tusschen Noord-Holland, West-Friesland en Zuid-Holland. Delft,
Leiden en Schieland behoorden allen nog tot het eerste, en alles beneden den
IJssel was Zuid-Holland. Ook het land van Yoorne, d a t, volgens b i l d e r d i j k ,
oorspronkelijk tot Zeeland behoorde.
Holland was gelegen tusschen de Maas en de Zijpe.
Zeeland tusschen Bornisse (den Maasmond) en Heidens-ee, en gescheiden in
twee hoofddeelen, in Zeeland beooster en bewester Schelde.
De Westersohelde, onte-ee of Hond, was vroeger eene zeer geringe uit watering
, en de grens was Heidens-ee {ee is y , water) in het tegenwoordige Staats-
Vlaanderen, nabij het Zwin, dat toen zoo groot was, dat er 500 van de toen-
malige soort van schepen zeer goed konden liggen; de Westerschelde was daar-
entegen zoo klein, dat Walcheren bijkans tot het vaste land werd gerekend (?).
De stad Dam of Damme werd door Zeeuwen of Hollanders gesticht (1).
Floris Y gaf in 1271 (v. m i e r i s , I , 356; verg. k l u i t , B x c . p. 109) eene keur,
waarin hij zieh bezitter der landen tusschen de Maas en het Zwin noemt, uitgenomen
hetgeen daarvan aan Vlaamsche Heeren behoorde, en de Otto’s gracht (deze is niet
de Westerschelde) werd, volgens sommigen, gegraven om het Duitsche en Fransche
grondgebied te bepalen. De zaak is echter hoogst twijfelachtig.. De naam van
Friesland is in latere tijden ook veel meer beperkt dan vroeger, want in de oude
Kronijken noemde men zelfs het land tot over IJzendijke en Biervliet Friesland.
Zeeland dan, in betrekking tot het gebied beschouwd, waartoe het behoorde,
was, bij het verval des Fränkischen Rijks, in de 10® eeuw een deel geworden
(1) Zie b i l d e r d i j k , U , 6 0 , volgens het Chronicon van J . à l e i d i s en k t . i t i t .
van het Duitsche Rijk; echter met dien verstände, dat geenszins het gansche
Gewest eenerlei lot en bedeeling hebbe gehad met betrekking tot regering en
overheden. Het was in twee deelen gesplitst ; het oostelijk deel, dat men Hollandseh
en het westelijke, dat men Flaamsch Zeeland zou mögen noemen. Tot
het eerste behoorde ook nog het gedeelte van Holland tot den mond der Maas
en Hollands hoek toe. Over het westelijke deel hadden de Graven van Holland
geen gebied, dan een körten tijd gedurende de minderjarigheid van Floris V.
Op het land tusschen Maas en Schelde had Braband aanspraak door een regt
van leenroerigheid, later door den Hértog aan Holland’s Graaf afgestaan. Te
lang heeft men deze leenheerlijkheid van Braband ontkend. Dit heeft hijyde-
coper zelfs gebragt tot het verdacht of verdicht verklären van eene menigte
stukken en bescheiden, welke echter volkomen zeker zijn, en waarbij later nog
vele meerdere gevonden zijn geworden. Wij moeten de eerste en oorspronke-
lijke meerderheid der zuidelijke Nederlandsche Gewesten, vooral van Braband en
Viaanderen, boven onze meer noordelijke Gewesten erkennen. Het is zeker,
dat de Hollandsche Graven nimmer regt of aanspraak hebben gehad op Zeeland
bewester Schelde of de eilanden, welke men Walcheren of Valacrae (in het
meervoud om hun getal) plagt te noemen; het was een leen van Viaanderen.
In den jare 1006 was reeds Boudewijn met den baard door Keizer Hendrik II met
dezelve beleend, en daarin ligt de oorsprong van den langdurige'n twist over die
Gewesten tusschen Holland en Viaanderen. Het land van Waas en de vier
Ambachten hebben wel den Graven van Henegouwen, maar nimmer den Hol-
landschen regtens toebehoord. Eens slechts zijn zij, gelijk wij boven zagen,
aan Robert den Eries als appanagium (1) gegeven. Toen deze zelf Graaf van
Viaanderen werd, heeft hij voor de genoemde landen aan Keizer Hendrik hulde
gedaan, terwijl hij die voor Viaanderen bewees aan den Koning van Frankrijk.
De oorsprong en grond van alle magt in onze landen was de Duitsche Keizer.
Deze had weder onderleenmannen, die met opzigt tot hunne vasallen leenheeren
(1) Dit bastaardwoord komt van ad panern (voor brood), van het Latijnsche panis, als
of men zeide broodgoed; zulk een goed werd een zoon of eene doohter toegelegd, terwijl
het groote leen zelf aan den eerstgeborene ten deel viel.