der I I e eeuw) konden aannemen teruggevonden te hebben in een tweetal ruwe
munten, die wij later in onze AfdeeUng Utrecht hopen te laten af beeiden. De
type toch van den man met het zwaard vóór zieh en de bloemen of roosjes op
de kz. was, naar wij meenden, geheel Hollandsch, en kwam,^voor zoo verre
ons bekend is , in geene andere landen voor. Zij was, naar wij dachten, die
der munten van Dirk V en Willem I ; dat er geene dadelijke aanwijzing van
Muntheer of land voorkomt, moet ongetwijfeld daaraan toegeschreven worden,
dat h ij, die de stukken liet slaan, daartoe geen regt had. Want de weinige
barbaarsche teekenen zullen toch niet voor letters moeten doorgaan (1).
Omirent het zoogenaamde door Keizer Hendrik IV in 1064 aan Dordrecht
verleende regt om geld te munten, dat ook door a b k e m a d b in zijn Voorberigt
overgenomen is , berigtte ons de Heer J . s m i t s te Dordrecht, Lid van de Maat-
schappij d e r Nederlandsche Letterkunde, te meenen, dat zulks ontleend was aan
de Handvestkrmijk van m a t t h u s v a n d e r h o u v e n , V» Boek, VID Hoofdstuk,
bl 118; verder, dat, dewijl door den Schrijver, of die, welke hem gevolgd hebben,
geen Charter wordt aangehaald of eenige echte bescheiden worden opge-
geven, die tot staving daarvan dienen, hij vermeent deze gift te moeten betwijfeien
— mede om de volgendo redenen: ,
le , dat die Keizer, bij eenen giftbrief : van :2 Mei 1064, aan de kerk van
Utrecht een aantal goederen geschonken heeft, die hij zegt door Graaf Dirk van
HoUand en zijne kinderen die kerk ontnomen te zijn, waaronder ook Dordrecht
met de nieuwe Kapelle aldaar onlangs gebouwd; — zonder dat in het Charter
een enkel woord van Munt of Muntslag 'voorkomt (zie van m i e r i s , I , hl. 68) ; en
2e dat die Keizer, welke op den Graaf van HoUand onvergenoegd bUjkt ge-
weest te zijn (2 ), en die den tijd van de mindeijarigheid van Dirk V te baat
te Koppenhagen hondt deze munten voor n a b o ^ d sv a n d e g ro o te
, . BisschoD Otto I van Utrecht, en zij zouden dan kunnen zgn de te Zutphen
nagemaakte mnnten (naar den Utrechtschen of Deventerscben Stempel), die ™r“ elJ word“
in onze Mmten der Granen en Hertogen van Gelderland, bl. 11 De
Konnenhagen medegedeelde echte mnnten van Otto I hopen wr, te laten afbeelden m ons
T IU Deef, dat zal moeten bevatten de Mmten der Biesehoppen, van den Heer
wij reeds gezien hebben, was Floris I door de benden van Hendnk IV m
nam om diens goederen weder aan St. Maarten te schenken, niet kan veron-
dersteld worden eene stad, die hij onder de gehoorzaamheid van den Bisschop
wilde brengen, met een voorregt te hebben begunstigd, dat reeds vroeger in de
jaren 937 en 953 door zijn voorganger Otto I aan den Bissehoppelijken stoel
van Utrecht verleend was, gelijk wij zulks later in onze Afdeeling Munten der
Bisschoppen, van den Heer en de Stad Utrecht nader hopen te vermelden.
Wij zijn ook wel eens op het denkbeeid gekomen, dat het berigt omirent schen-
king der muntgeregtigheid aan Dordrecht in 1064 zieh misschien bepaald heeft
tot het verlof geven aan den Utrechtschen Bisschop Willem van Gelder, uit het
geslacht van P o n t, om het aan Utrecht geschonken muntprivilegie uit te breiden
tot het mede doen vervaardigen van munt binnen Dordrecht.
Volgens BucHELius, in zijne aanteekeningen op de Kronijk van h e d a , zoude
de Bisschop van Utrecht, WUlem-van Gelder, ten jare 1064 aan de stad Dordrecht
een wapen of zegel geschonken hebben, verbeeldende een Icerlcje, en tot sleutel
of tegenzegel hebbende eene roos of dusgenaamde bloem, destijds het zegel van
Gelderland, van welk (toen weinig uitgestrekt) land de vader van Willem voogd
was (1). Ofschoon men, volgens ons door den Heer j. s m i t s gedane mededee-
ling, in de Dordrechtsche Archieven van zoodanige schenking geene melding
vindt en de brief (indien er zoodanig een van bestaan heeft) verloren moet zijn
geraakt, komt ons het getuigenis van v a n b u c h e l toch niet onaannemelijk
voor ; ;— weUigt dat de Bisschop, die in dit jaar de boyenvermelde gift van
Keizer Hendrik IV verkregen h ad , zijne nieuw bekomen stad door de schenking
van zoodanig zegel aan zieh wilde verpligten, en dat het kerkje eene afbeelding
was of zijn moest van die nieuwe kapel in dien giftbrief bedoeld, terwijl het
tegenzegel het geslachtwapen van den Bisschop, de roos of Geldersche bloem (2),
1061 verslagen, en Govert met den Bult had Holland voor den Bisschop Willem van
Utrecht veroverd en bezet tot in 1076, toen Dirk V zijn Graafschap weder onder zijn
gebied bragt.
(1) Zie de afbeelding van het Dordsche zegel bij b e k a en h e d a , bl. 133.
(2) Deze bloem komt ook voor op de munten van Graaf Gerhard I I , door ons afgebeeld
op PI. I , onder ET“ 1 en 2 , van onze Munten der Graven en Hertogen van Gelderland
(Haarlem 1852).