u zonder onderscheyd, met de Lyoenen of Leeuwen geschikt zyn op cenen prys,
u maar van de Fransche ter zelve plaetsen onderscheyden op een sesde deel on-
//trent in cours. Item uyt de evaluatie onder Philip den Goeden gemaekt ten
//jare 1486, in welke den Holländischen en Vilvoordschen Mottoen staen beyde
//op 4 Sch. gros. Der weêrde der Hnhele Lammen mag men afmeéten uyt den
//prys der dobbele.»
N° 3 is een gouden Schild, dat eerst voor weinige jaren in België ontdekt is ,
en waarvan men tot heden slechts den exemplaar kent. De Graaf-Hertog komt
daarop voor, gelijk steeds de Vorst op alle gelijksoortige munten, gekroond op
zijnen versierden middeleeuwschen zetel gezeten, met het zwaard in de regter-
hand; de linker geleund op zijn schild, dat aan zijne linkerzijde staat. Dat
schild bevat thans den dubbelen arend, de Rijkstype, die het eerst op onze
Hollandsche munten voorkomt, immers naar het schijnt, na de komst van Margaretha
hier te lande, die de echtgenoot was van Koning Lodewijk van Beije-
ren. Deze Vorst heeft, de eenige onder de Duitsche Keizers, gouden Schilden
laten slaan, en wel, gelijk de Belgische numismatici waarschijnlijk te regt aan-
nemen, te Antwerpen. K ö h l e r meent in zijne Mänzbelusiigung, dat zulks ten
jare 1846 heeft plaats gehad. Hoe het zij, op deze zijne munten, welke men,
onder anderen, afgebeeld kan zien in o ö tz , Deutschlands Kaysermünzen des
Mittelalters, Pl. XLV, N° 554, vindt men eene oorspronkelijk Fransche type,
later door Brabanders en Vlamingen, nog later door Holländers, Utrechtenaars
en Geldersehen (door de laatsten echter slechts als even aangeraakt) gevolgd.
Het omschrift is :
>J< DVR : GVIIi- B7ÎVR : DSI * GRS * GOSIÌSS • IjOb • J6L2SD
Het derde woord is eene verkorting van Bavariae.
Waarschijnlijk is deze munt alleen een proefstuk geweest, dat in slechts en-
kele exemplaren geslagen zal zijn. De Heer, k e e r had de goedheid ons zijne
gedachten over deze munt in het volgende opstel mede te deelen:
«Hertog Willem van Beijeren ordonneerde den 19 October 1855 te slaan eenen goeden
«onden gouden Schilt van 24 caraat in 't mark, wegende op die troysche mark 54Vg
«schilt, nemende te sleyschat van elcken gewichten troysche marck gouts eenen halven
«gouden hallinck off negen grooten zynder munten.»
Het woord ouden Schild doet natuurlijk vermoeden, dat men vroeger reeds met die soort
van munten, Schilden genaamd, moet bekend geweest zijn, en wel als eene munt hier te
lande ook te huis behoorende. Men kon anders gesteld hebben: Vrmhrijhsche Schild of
dergelijke, bij benaming ontleend aan het Bijk of aan de plaats, waar een gelijksoortig
Schild was geslagen geweest.
Na de ontdekking nu van een schild met het omschrift Dux Guil Bavr Dei gra Comes
Kol Zelad, en k. z. xps vmcit etc. (zie Revue de la Numismatique Belge, T. H , p. 426),
een omschrift ook verschiffende van dat op andere Schilden van Willem, zoude men reden
genoeg kunrien vinden om dit of zoodanig schild te houden voor het bij die ordonnantie
verordende te slane schild ; want hetzelve is, behalve het omschrift, overigens in alles, ook
in het' wapen van den dubbelen adelaar als anderzins, gelijk aan dat van zijn vader Lodewijk
van Beijeren, Boomsch-Koning en Keizer, aan welk uiterlijk voorkomen. men veron-
derstellen mag dat het volk was gewoon geworden, daar hetzelve, insgelijks veronderstel-
baar, hier wegens het huwelijk van de LandBvorstinne Margaretha, echtgenoot van Lodewijk
van Beijeren, in omloop zal geweest zijn, en ook dewijl Willem ,V gelastte, dat zijn schild
zoude houden 24 karaten, en dat van Lodewijk wordt opgegeven te zijn ducatengoud, door
Kö h l e r , Mimzbeluetigung, D. I I I , bl. 209.
Dit ontdekte schild is dus eene oopij van dat van Lodewijk, hoe weinig dan ook de
dubbelde arend hier te pas kwam, te meer, wanneer k ö h l e r ’s veronderstelling (in zijne Münz-
belmtigmg) als juist mag beschouwd worden, dat het schild van Lodewijk van Beijeren
geslagen is in 1346, het jaar volgende na zijn huwelijk met Margaretha en in het jaar dat
zijn zoon Willem als Verbeider van Holland optrad.
Nog mag hier opgemerkt worden, dat hoogstervarene Belgische numismaten vermeenen,
dat het schild van Lodewijk van Beijeren door hem te Antwerpen is geslagen.
Ook vindt men in onderscheidene stnkken gewag gemaakt van Schilden met den arne
(arend); in plaats daarvan had men kunnen zeggen: Keizers o f Vrmkrijks Schilden, zoo als
wel in andere stukken voorkomt.
Ik kan mij dns wel vereenigen met de veronderstelling in het aangehaalde uit de Reme
Belge, dat het nu ontdekte schild aan Willem V moet toegekend worden, en dat het afgebeelde
bij v a n a l k e m a d e , Pl. XXVa, N" 5, onder de munten van Willem VI te huis behoort, bij
wiens munten, door denzelfden v a n a l k e m a d e afgebeeld, men een dergelijk schild vindt
Pl. XXVIia, N" 8.
Na dit ter neder gesteld te hebben, zijn er toch nog bedenkingen bij mij opgekomen,
die mij van het vroeger genomen beslnit zouden kunnen terug brengen, hoofdzakelijk ver-
oorzaakt door het omschrift, dat men op de nieuw ontdekte munt leest; Dux Guil Bavr.