Verzamelingen der Heeren d e w i j s , v a n d e r n o o r d a a , twee in die van den
Heer s t r i c k e r , één in onze eigene, enz.
N° 4 heeft het gebrekkige omschrift:
>5« GOSI2SS IjOIiWSBS
terwijl op de kz. gelezen wordt:
II? I .................
Z. weegt 0,2 w. Wij troffen het alleen aan in de Verzameling van den Heer
MAGARe.
N° 5 heeft weder een afwijkend kopje op de vz. Van het omschrift is ab
leen leesbaar:
GO . . lili . . . IQ.
Op de kz. is geene verandering.
Z. weegt 0,2 w. en bevindt zieh in het Koninklijk Kabinet,
N° ß is zeer merkwaardig om het opsehrift:
. . . . S h iiK ßD ie rn
daar de laatste letter waarsehijnlijk de eerste is van het woord Tutor (Voogd).
Op de kz. is geen verschil te bespeuren.
Z. weegt even als het vorige, en kwam ons alleen voor in de Verzameling
des Heeren k e e r .
Gedurende het leven van Floris den Voogd lezen wij van : librae Hollandien-
ses; verder in het vredesverdrag van 21 October 1256 tusschen Viaanderen en
Holland, van door het laatste te betalen : decern millia marcharum sterlingorum
ad marcarti Flandrensem, decerti sólidos videlicet bonorwm et legaJiu/m sterlingorwrti
pro marca qualibet computandos. Dit kunnen geene Sterlingen geweest zijn van
eenen Vlaamschen Graaf, die op de wijze dier Engelsche mnntsoort en met hare
type geslagen werden, want de eerste Vlaamsche Sterlingen zijn van den Graaf
Guy, die van 1280—1805 regeerde; zie g a il la r d , Monnaies de Flandre,
Pl. XVII ; het moeten dus nog Engelsche Sterlingen geweest zijn, die eerst later op
het vaste land van Europa zullen zijn nagebootst en algemeen in gebruik gekomen,
ten gevolge van den meer en meer toenemenden handel. — In de uitspraak van de
Graven van Vlaanderen en Gelre tot een verdrag van vrede tusschen den Bisschop
en de Stad van Utrecht ter eenre, en den Voogd Floris enz. ter andere
zij de, van 12 Junij 1257, wordt bepaald, dat de burgers van Utrecht zullen
betalen: Domino Florentio mille et qwingentas marcas Colonienses vel valorem;
een bewijs hoe algemeen de Keulsche munt toen nog in ons vaderland gang-
baar was; zie v a n m i e r i s , I , 300 en 320.
OTTO, Gr a a f van Ge l r e , V o o g d , 1262— 1266.
Na den ongelukkigen dood van den Voogd Floris van Holland, vatte Aleid,
moei van Floris V , weduwe van Jan van Avesnès (die in het vorige jaar overleden
was), regtens de voogdijschap over den vierjarigen Floris V op, en deed harén neef,
toen hij ter bekwamer leeftijd gekomen was, in het Waalsch [Fransch] en Duitsch,
toen tot eene goede opvoeding behoorende (Latijn leerde hij dus niet), onderwijzen.
Maar de Edelen, die er geene lust in hadden, om door eene vrouw geregeerd
te worden, verzetteden zieh met kracht tegen haar bestuur. Hierbij kwam,
dat vele dier Edelen zieh tot dat bestuur geregtigd achtten, althans zieh aan-
matigen wilden, om längs dien weg tot nog hooger gezag te stijgen, dan waartoe
zij reeds geklommen waren. Er schuilden misschien verder zeer belangzuchtige
redenen onder. Iinmers daar, volgens de toenmaals heerschende wetten, de
opbrengsten der bezittingen van den Landsheer, die onder de voogdij stond,
gedurende dien tijd aan den Voogd werden toegekend, om daaruit de opvoeding
te versorgen en alle kosten te bestrijden, die ter zake van den oorlog als anderszins
gemaakt moesten worden ; met één woord, alles te doen wat een Landsheer
doen zoude, en in betrekkiDg tot den jongen Floris geenerlei afgifte, zelfs
niet van een gedeelte van deszelfs inkomsten aan dien Graaf behoefde te geschieden
; is het niet onwaarschijnlijk, dat de zucht tot vermeerdering hunner
bezittingen bij de Edelen eene belangrijke rol zal gespeeld hebben in hun be-
drijf om elkander onderling, zelfs met geweld, de voogdijschap te betwisten.
Terwijl de zaken in Holland dan alzoo geschapen stonden , moest Aleid wel
uitzien naar de middelen, die haar wankel gezag zouden kunnen schrägen en
verder bevestigen; want ofseboon de Zeeuwen konden gerekend worden aan hare
zijde te staan, de Hollandsche Adel was te' magtig, dan dat zij op den duur, en
met uitzigt op een goed gevolg, deze hare wederpartij het hoofd zoude hebben
15