1.
A fd e e l .
XV.
H oofd*
stok.
Hartjlcen«
Samengroeijingen ontdaan, is niet minder ze-
ker. Men heeftze in de Groote Hart-Slaga-
der gevonden en in de Borst-Ader, "zo Doktor
T olp i u s fchryft (n). De eerde, door
hem afgebeeld, naar een geplakt Vogeltje ge-
lykende , was Tufachtiger dan de laat de ter
grootte van een Hazelnoot, vastzittende in de
uitwendige Borst-Ader, van gedaante als een
Trosje Korenten , en beftaande grootendeels
uit verhard en als verbrand Bloed. Hy was
in een uitwendige Borst - Zweer geboren: ter-
wyl die der Longen , voorgemeld, in derzel-
ver Klierachtig Geftel en misfchien in de holle
Blaasjes der Longen, waren ontdaan.
Het aanmerkelykde , echter , in deezen, is
de Hartjleen, waar van de voorbeelden zeldzaam
zyn. H o r s t i u s maakt 'er gewag van,
en Doktor S c h r e y , die over eeDige zeld-
zaame Tong- Nieren- en Blaasdeenen eenfraay
Vertoog heeft aan ’t licht gebragt, verhaalt,
dat door hem in ’t Hart van een Adelyke Dame
een Steen gevonden z y , welke de gant-
fche holligheid daar van vulde. Hy was Asch-
kleurig, gekromd, en hadt aan ’ t end als twee
uitfteekende Snuitjes (o). Gedagte H o r s t i u s
hadt in ’t Hart van een Meisje, dat aan een
Orgefteldheid geftorven ware, in de regter
Holligheid een Steentje aaDgegroeid gevonden,
dat
f») Obferv, Medkarum Libr. II. Cap. 2;. Libr, IV, Cap. *1,'
i») AR* Phyi, M d . Vol, IV* P. 3«7,
dat naar een kleine Karlleng geleek. Waar- f;
fchynlyk zyn die uit hét verharde Bloed der A DEEÉ*
Polypusfen , welken zo dikwils in het Hart
voorkomen, gefprooten. stu k .
Immers, dat het Bloed op die wyze kan ver- uit een
harden , is my zeer duidelyk blykbaar,Uitdien
aartigen Steen, in Fig. 3 vertoond. Denzelven % 3*
heb ik , in ’t jaar 1777 , uit Oostindie ontvangen
, onder den naam van een Steen uit het Bart
vun een Wilden B uffe l, van Ter na te. Hy is
van eene zonderlinge figuur, hebbende v y f zy.
den, waar van twee driehoekig, tegen elkander
over, en drie fcheef vierhoekig, de ande-
ren verbindende. De zelffiandigheid is donker
bruinrood of KofFykJeurig, met menigvuldige
grootere en kleinere zuiver witte Streepjes en
Takmaakingen , als Aderachtig , doorreegeh.
Öp eenige plaatfen , daar brokjes afgebroken
zyn, blykt , dat die witte Kleur niet ver in-
waards loopt; zyn de, voo r’t overige, deStof-
fe egaal Koffykleurig. Zy is zo hard als een
Keyfteen ; laatende zig met een Mes niet af-
fchraapen, en dus blykt, als gezegd is, dat uk
Bloed ook een Stèenige Verharding kan ont-
fiaan. Dat hy veeleer in één der Ooren van
het Har t , dan in éèn der Holligheden , gegroeid
zy , is my uit de figuur waarfchynlyk.
Mooglyk hebben de Bloedvaatjes van het bid-
nenfte Vlies die Aderachtige Takmaakingen
veroirzaakt.
Van de Steentjes, die in andere Vogten des
lil. Deel. II. Stuk* ^ Meu