I.
A fd e e i,
X IX .
H oofd*
STUK.
Kalk.-
Sinter.
laag zo digt als Marmer: beftaande voorts de
buicenkorst a!s uit zeer kleine Kryftalletjes.
Deeze kwam uit het Karlsbad ; een dergely.
ke, die Ökerig geel was » van Baden, en een
derde , Yzer-Okerig met eene groene Korst,
van verfcheide plaatfcn. Zelf hadt hy ’er een,
die om eer.s Menlchen Been gegroeid was,
van buiten befprengd met Teerlingjes vaö
Loodglans.
Het is de gemeene Sinter of Kalkfinter,
digter van zelfftandigheid dan de eigentlyke
Drupfteeren , die in vtelerley gedaanten voor*
komt in de onderaardfche Holen. Zo Mar-
merachtig waren die Zuilen, naar Boomftam*
men gelykende, in de Grot van Antiparös,
door T oürnefort belchreeven; als boven
is gemeld. Wy moeten ons hier evenwel be-
paaien tot de Kalkfinter , die wit voorkomt
in de Holen van den 'Piek , in *t Engelfche
Graaffchap Derby ; als ook by Markirch in
de Elzas , in ’t Baumans-Hoi , by Kozors,
niet ver van Praag in Boherne , in Hongarie
By Schemnits , by Mohad in Sevenbergen en
elders. Ik heb ’er van den Zilveren Kamer
by Kamesdorf in Saxen, als ook uit het Fifch*
baeher Koperwerk by Oberftein in het Nas-
faufche, die zeer fraay gegroeid zyn. Zy
val*
(t) Stal «Site a Mamlons, en Grape , en Chtux fieuri,
en Btuqutt &v. Men vergelyJee de Afbeeldingen die de H«ei
GllEl*
vallen ook graauwachtig op dezelfde plaatfen j.
en inde Zoutwerken van Opper- Ooftenryk;
fomtyds blaauwachtig of geel en uit den too-
den, by Aken, omftreeks Parys en in ver-stuk.
fcheide deelen van Italië. Ik heb een fchoon Kali*
Stuk met blaauwachdge Streepen , in groote******
Knobbels op Achaat gegroeid, van den Gal-
geberg by Oberftein. Dikwils komen zy voor
als Verfuikeringen of Konfyt, gelyk de Steen,
die Cmfelto di Tivoli genoemd wordt; hoedanig
ik een aanzienlyk Stuk bezit, ’t welk men
zoude aanzien voor Kandy - Suiker, uit Vrank-
ryk , tusfehen Lyons en Geneve, afkotnftig»
De hardheid verfchilt, doch zy zyn altoos on-
doorfchynende$ de Oppervlakte is glad, inge-
vreten, Knobbelig, Korrelig, Schaalig, Bla-
derig, op veelerley manieren. Somwylen ge*
lykt dezelve naar Prammen ; fomwylen naar
Druiftrosfen , naar Bloemkool of naar Bou-
quetten ; waar van zy dan den naam bekomen
(g).
Hier toe behooren veele Zaaken , die men
gehouden beeft voor Verfteende Gemberwortelen
, Boomzwammen, Sponfen, Paddestoelen
; als ook en wel inzonderheid een Stuk,
dat ik voor eenigen tyd gekogt heb , onder
den naam van een Verfteende Pad, waar het
grootelyks naar gelykt.
(4) StaÜUETTABD
gegeven heeft , Mem. de PA u i. R. des Stivs*
(es, de *7*4. Tab. S.