I.
A fdeel.
XIX.
H oofdstuk.
Bafalt.
De Ren-
zen - Dyk
in Ierland.
„ is (zegt hy ,) die uit twee zeskantige Schirl-
„ Kryftallen , dwars over elkander leggende,
„ beftaat, zo dat hem de Roomfchgezinden
,, voor een Kruis draagen , wordende dezel.
, , ve Lapis Crucifer geheten (w).
„ DeezaBafaldteenen(zegtWa i l e r i ü s )
„ zyn Zuilachtig, elders grooter, ja de groot-
„ ften,welken de Nabuur heeft voortgebragt;
, , elders kleiner, doch allen Prismatiek, veel»
,, tyds geworteld en als aan de een of andere
„ zyde uitgehold, ook dik wils overdwars ge«
, , fpleeten , en derhalve uit onregelmaatige
„ zyden , van vier, vyf.tot negen toe, fa*
„ mengefteld. In dunne brokjes hebben zy
, , dikwils eenige doorfchynendheid, In Sterk
„ Water geeven zy een Solutie, die door
, , Loogzout; ftremt, gelyk de andere Bafalten.
,, In ’ t Vuur fmelten z y , op zig ze lf, tot een
a, zwarte Slakke. De betrekkelyke zwaarheid,
„ tot die van Water, is ongevaar als 31 o f 3 !
, , tot 1 ” (x ) .
To t deeze Zuilachtige Bafalt, n u , die ook
in Sweeden wit, zwart, bruin en groenachtig,
voorkomt, betrekt hy de gemelde groote
ftukken; waar onder die van den Reuzen-Dyk
in Ierland wel de aanmerkelykften zyn- Zy
maaken een zeldzaame beftraating uit, die op
den Noordoostelykften hoek des Lands, in ’ c
Graaf»
(w) CRONST. Mineralogie, p. 90.
(*) WALL. Sy/l, Min. Tom. I. p, J34,
Graaffchap Antrim, ongevaar vier Uuren gaans L
bewesten Kaap Fair, drie Uuren van het VlekA^ ?^ L*
Coloraine ten Noorden gelegen is. Dezelve boofd-
heeft eene byna driehoekige figuur. Van hetsTus.
Zuiden, tot eene gaaping van den Oosthoek,
is de längte omtrent vierhonderd Voeten, en
van daar, tot aan het end der Noordpunt, tus*
fchen de zes en zeven honderd. Aldaar loopt
z y , met eene flaauwe fchuinte, in Zee, wordende
tot by de tweehonderd Voeten door den
Vloed bedekt, en met de Ebbe kleine Water-
iprongen maakende. Van daar terugwaards, tot
aan hèt end der Zuidpunt, is negenhonderd Voeten,
maar die zyde is door de Zee als in drieën
ge-eeld (y).
De Klippen zyn daaromftreeks zeer hoog,
en ’t geen eigentlyk de Dyk genoemd wordt
is een laag Hoofd, dat zig van den voet der
Klippen in Zee uitftrekt, en daar in weg loopt,
zo dat men het end niet kan zien. Maar, men
vindt deeze Steenen ook door het Land ver-
fpreid, tot den afftand van wel vier o f v y f
Uuren gaans. Zelfs de Rotfen aan de Zee-
Kust, van Kaap Fair a f , tot aan Coleraine,
vertoonden zig als Pylaaren , en in derzelver
Inhammen maakten dezelven hier en daar een
fierlyk Gezigt als van verfcheide Gaanderyën
bo»
(y) P acosta Natural Hift. of Fosfils. p. a jj Men kan
hier mede de Afbeelding Phil. TranJaB. Vol. XLVUI,
Tab. XI. p. 13% , vergelyhen.
Ta