ï.
A fd e ë l .
XI.
Hoofd
«t u k .
der eedce'-
telyk Vet-
fteende
Houten,
Soorten.
Beuken.
Een andere Vraag i s , boe het bykome, dat
men fomtyds onverfteend Hout aan een zelfde
Stuk met het verfteende vindt ? Ik heb daar
van zeer duidelyke Exemplaaren. De legging
kan daar van de oirzaak zyn ; dat naatnelyk
de indringing van het Verfteencnd Vogt al-
leenlyk aan de eene zyde o f wel van buiten en
niet van binnen, ja ock anders om, niet heeft
kunnen gefchieden. Het kan ook zyn, dat het
Spint by voorbeeld, o f de Schors, tot de Ver-
fteening bekwaamer of onbekwaamer zy geweest
, dan het Hart. Zodanige Stukken zyn
bekwaam om de allerongeloovigften van de
Verfteeninge des Houts te overtuigen. Hier
by komen de brokken van Planken , Paaien ,
Ladders , Byl- en Hamerfteelen en andere
Werktuigen, die men icsgelyks Verfteend heeft
aangetroffen: uit welken bovendien zeer waar*
fchynlyk op te maaken is, dat veele Verftee-
Dingen van veel laater tyd dan de Zondvloed
zyn.
Nu den verfchillenden aart der Verfteenïcg
overwoogen hebbende, zal ik acht geeven op
de byzondere Soorten van Houten , die ’er
Verfteend gevonden zyn. Byna allen, die men
kent, zyn van inlandfche o f Europifche Boo-
men; waar onder het Beuken • Hout, Phegites
genaamd , van de gemeen ft en is. Men vindt
het in verfcheide deelen van Duitschland , als
ook in Italië, en het is aan de regt en grofheid
zyner Draaden kenbaar. Ik heb daar van
fchoone