$<58 S t i e b e n G E G R O E I »
A fdeel famengroeiien : *£ we!k te waarfchynlyker is ’,'
X v . * om dat men zo groote Ballen in zo kleine Var-
H oofd. kens en dikwils twee, drie o f vier in ééne
STüK* Maag vindt»
t?nr. Cakutus" C8) Dierfteen uit de Galblaas&
jFelizs,
'Galfieen.
De Galfteenen zyn wel de gemeende onder-
alle Steemge famengroeijingen van het Dier-
lyk Lighaam. Men heeftze in alle Werelds»
deelen en in allerley Dieren nu en dan gevonden.
In Menfchen zouden zy ook, indien zy
zo duidelyke en pynelyke Ongemakken, als de
Pisblaas - Steen , veroirzaakcen, en door de O.
peratie uitgefneeden werden, menigvuldiger
voorkomen. Immers die Kwaal is zo gemeen
• dat de vermaarde H of f m a n n van dezelve
een byzonder Hoofdftuk gemaakt, en niet alleen
de Kentekenen , maar ook de Geneesmiddelen
opgegeven he e ft, onder welken het ge.
bruik der Mineraalej Wateren, door hem, als
het voornaamfte is aangetekend.
Oniprcg. Sommigen willen , dat deeze Steenen ook in
het Darm-Kanaal ontftaan zouden en B och-
kerüs , zegt men, heeft zulks door Waarnee
»
■ ■ — — m .
Sp. fi. Cbololithus Vulgo et. Hominis; ß. Bovis': I
aace, Lapis Malaccenfis. Cl US. -E x * . a i7. Calculi Ani;
ïium Hyftncum, Syfl, Min. II. p,
neemingen aangetoond fg ) . Terwyl het zeker is , h
dat deGal dikwils zo wel naar boven als naar bene- Afdeel:
den gaat, is het niet te verwonderen; dat zelfs
in de Maag Steenen kunneó groeijen, die meer stmt.B'
of min hebben van eene Galachtige hoedanig- Gaiftem,
heid. En hier van is zekerlyk de bitterheid
der Maagfteenen , zo der Bezoars , als der
Haairballen voor befchreeven , doorgaans a f te
leiden. Ook maakt de brandbaarheid geen wee-
zentlyk onderfcheiding : want de Ontleedkunde
heeft den grooten M o r g a g n i doen bly-
ken, dat ’er veele Steenen in de Galblaas groei-
jen , die zwart en Aardachtig zyn en niet branden
; terwyl de geelen doorgaans ontvlammen ,
wanneer menze aan de Kaars houdt. Haller
heeft ’er witacbtigen gezien, met een bruine,
zagte Kern , welke als Zegel-Lak fmolten eq
brandden (h). De Kleur derhalve geeft geeq
zeker Kenmerk, en, dewyl zy ook in de Lever
ontftaan , zal de hoedanigheid van de Gal het
vooreaame onderfcheid der Galfteenen te weeg
brengen (i).
De grootte van deeze Steenen is zo opmer- Getal,;
kelyk niet als derzelver getal. Men heeft ’e?
niet alleen tot tweehonderd gevonden in de Galblaas
(g) Miscel!, Phys, Mtd. Math. Anni 1730, Mens. Majo.
Vid. A 3 Phys. Mei. Vol. X. p. 122.
(h) Comment, ad Pr&l. Boekh Vol. III. p, jgg.
(i) Zie de Waameemingen omtrent de Galfteenen en
Bezoars. Uitgezogte Verhand. II. Dkej, ’ bladz. 291.
L 5