1.
A f b e e l .
XVII.
H O O FD STUK.
Itl*
JE tites
H&machates
. Achaat*
kogel.
205
StofFe o f Oehr, en is , dóór derzelver vérhaf*
ding, daar in beflooten geraakt. Dit niet gé*
fchied zynde, dan door een geweldig onder*
aardfch Vuur, zo is de ingeflootene Stoffe *
naar haaren a a r t, min o f meer ingekrompen
en famengepakt tot Steen , of heeft, ottveran«
derlyk ztynde door dat Vuur , haare gefceld-
heid behouden, hoewel tevens in veelheid ver*
minderd zynde: gelyk men dus zelden de holligheid
met Aarde t’eenemaal. gevuld vindt |
maar wel met Okerachtigen Steen» Dat ook
de Kern niet altoos van een andere natuur zy
dan de Schors, is uit de myne,in Fig. 2 , af-
gebeelde, blykbaar»
( 3 ) Kernfceen die Keyachtig is , van binnen
begroeid met Kwarts. Kryjiallen.
Hier behooren de Achaaikogels, die thans
zo overvloedig by Oberftein, op de Grenzen
van het Trierfe , Paltzifche en Tweèbrugfe ,
gevonden worden; wanneer men de Rotfeil
van het Gebergte door Buskruid fpringeü laat»
D e e z e , naamelyk * vertoonen zig niet alleen
als Keyfteenen , meer of min rond en zelden
grooter dan eens Menfchen Hoofd; maar hebben
ook eene Keifelachtige .Schors, die min
of
( i ) irfilitës Siliceus Embtyonibtis fixis Oyftallfnis Ni tri
Quaitzofi. Syjl. Nat. TLI!. Tom. 111. Gen.45. Sp, j. Mus. Tts»
Jsn, 8o. N. 5. Uterus Cryftallinus. Impeb. Nat. 740.
o f meer naar Achaat trekt, en fomtyds de j
fehoonfte Achaaten en Boomfteenen uitlevert, Aföett*
hinnen een Okerig Yzerachtige ° Korst befloo HTTx v i I * oo’ d-
*eD* stue.
Groot is de verfcheidenheid van deeze A- uttmu»-
chaatkogeien, die nogthans meeftendeels daar Grotachti-
in overeenkomen, dat de gezegde Schors van &e, Vfg ■
binnen begroeid is met een menigte van groo- CI”*
ter of kleiner Kryftallen , fomtyds ongekleurd ,
fomtyds geel, fomtyds zwart, en dikwils met
de Kleur en glans van de fehoonfte Amethyften.
Ik heb zodanigen Kogel, die wel van de groot-
ften is , onder plat, doch voor ’t overige rond
en eens Menfchen Hoofd evenaarende. Daar
is een ftuk afgeflagen, waar dóór men *t ge*
zigt heeft van de dikte der Wanden en de grootte
der holligheid , welke zig vertoont als de
Natuurlyke Drupfteen - Holen. Van boven
hangen , naamelyk , Stala&ieten , wel twee o f
drie Duimen lang, even als men ziet in de
Grot op ’t Eiland Antiparos , door den beroemden
T o u r n e f o r t , omtrent het begin
deezer Eeuw, bezogt en in Plaat gebragt.wier
fraayheid niet grooter fchynt te zyn geweest.
De Vloer en Wanden van deezen Kogel , die
uit Amethyst, dat met een Oker-Korst omkleed
is , beftaan , geeven puntige Kryftallen
uit, als van Salpeter, rykelyk een half Duim
dik, en deeze zyn altemaal ruuw beloopen
met een Droezig aanzetzel, dat ook Kwartzig
en
ë iS S fflflH i
III. Deel. II. Stuk,