S t a l a c t i e t e n
Afdeel» aart^e Datuur ware eö van een Dierlyken oif.
XIX. * *Prong > °P de wyze der Milleporen. Hy ver-
Hoofd- beeldde zig, dat om de driekantige Steelen der
stuk. Biezen, die aan de kanten van dit Meirtje groci-
Rat{<anje, Jen» zekere Slym aanzette, maakende een dun
Korstje , omtrent van dikte als grof Papier ,
in het eerfte Jaar; ’t welk vervolgens verdikt
zyndc tot eene Grondlaag ftrekte voor zekere
Stammetjes, die in de rondte aangroeijende de
verdikking maakten van deeze Omkorfting.
Na het verrotten of omvallen der Biezen , in
het derde of vierde jaar, zou dezelve de
grondflag zyn der aangroeijing van gezegde
Steenen , welke allen ^ uit het Water gehaald
zynde, van binnen eene zelfftandigheid hadden
als die van ’t Korflig Hoornwier , uitwendig
met een Tarterachtige Korallyne Ketst over-
toogen (d).
Gedagte Heer Berkhey kwam hier op
we*
(d) Fall» Eleneh. ZSophyi. Hag. 1766. pag. 168,
(O Om dat de Eerw. Heer Nozeman gezegd hadt , dat
’ér in zyn Ed. Antwoord iets opzettelyks voorkwam , betreffende
de Korstmaakende Poel van Rackanje, bladz. 4 1;
Vril hy dat zolks bedt tg of eigenzinnigheid betekenen zoude
(Nat. Biß. van Holl. II. D. IL Stuk, bladz. 979 , 1018,
enz.) c terwyl gedagte Heet die woorden, mit opzet en op-
stettelykf verlcheide maaien , en altoos in een eenvoudige
zin, als a dejfein of data epera, gebruikt heeft in *t zelfde
Vertoog. Holl. Maatfeh. XI. D. a. Stuk.
( / ) Nat, llißorie van Holland, II. D. H. Stuk, bladz.
Ï013 : alwaar hy zegt, dat de Aantekcnaar op bladz. 230,
van t IV* Deel der Uit gezoete Verhandelingen, de Afellas
A<tuaticus of Water-Pisfebed voorftelt , als een Millepes of
toni*
O F D R o P J ! s ï H E s, »7ï
wederom ter baan , en , ten onregte, zo hy
oordeelde, van opzettelykheid befchuldigd (e),
heeft zyn Ed. de zaak nog nader onderzogt en
meent gegronde redenen te hebben om vast te
ftellen , dat het een Kleyachtige Zandige Tuf-
fteen is; hoewel hy echter toeftaat, dat daar in
een menigte Waterdiertjes nestelen , die de
ongelykheden der buitenkorst veroirzaaken en
zelfs fomtyds „ de Tufftof gebruiken tot het
, , bereiden van Buisjes of Koraal - Efchara vor-
mende Huisjes, welken zy neerleggen op den
„ Tuffteen.” Zeer naby komt zyn Ed. dus,
hoe groot het verfchil ook fchyne, aan’t Ge-
voelen van den Heer P allas , die mooglyk
wat fterk ontkend hadt , dat ’er iets Tufach-
tigs in deeze Steengroeijing ware. Maar, wat
de Diertjes aangaat, in dat Meirtje huisvestende
in de holligheden van die Steenen, welke
hoofdzaakelyk Water * Pisfededden zyn , heeft
hy in zyne berisping zeer misgetast (ƒ J .
Ik
Duizendbeen: terwyl die Aantekenaar dnidelyk gezegd
heeft, een Millepes of Pisfebed. Heeft de berisper toen nog
niet geweten , dat Millepes geen Duizendbeen betekene *
welk Dier men in t Lstyn Scolopendra noemt ? o f is
een opzettelykf verdraai] ng van 't gezegde geweest om
denzelven ten toon te flellen? Waarfcbynlyk heeft zyn Ed* dea
Heer Nozeman bedoeld; daar het myne Aantekeningen zyn
En dus is 't volfttekt onwaar.dat ik gedagten Water-Püfe.*
bed verward zou hebben met de Watervloo (Pulex Aqcaticus)
gelyk Doftot Berkheï den Aantekcnaar, zeer onredelyk
ten latte legt. Zyn Ed. moet dat Werk zeer ter loops hebben
ingezien, om dus verward te oordeelen.
Afdeel*
XIX.
Hoofdstu
k .
Rots van
Raekfinje, ,