Afdeel»
XL
Hoofdst
u k .
Verfchil
van die
der Dierly-
ke Lig*
iiaamen.
of zonder Hevigheid , o f hard en vast zyn van
zelfftandigheid. Dus komen Kruiden en Bladen
byna niet dan in afdrukzel of platgedrukt ,
op L ey, Kalk- of ZanoftecnVcor 5 terwy] men
van de Houten immer zo volmaakte Verftee-
ningen heeft als van de Beenders , Tanden ,
Schulp- en Schaaldieren in het Dieren-Ryk.
De OverkorfliDgen , welken zo wel de allertedere
Plantjes, gelyk de Mosfen , als de
akken en Wortels der Boomen ondergaan ,
behporen tot den Rang der Tuffteenen. Som-
tyds vindt men kleine Mosachtige Gewasfen
in Jaspis, Agaath, Kryftal en Barnlleen inge-
flooten. Ook komen van de Planten, zo wel
sis van de Dieren , gemineralizeerde o f ia
Kies veranderde Stukken voor.
Aangezien de Verfteening, in ’t algemeen ,
in de verharding van een Steenmaakend Vogt
beftaatj zo begrypt men gereedelyk , dat dit
zo wel plaats kan hebben in de Planten als
in de Dieren. Dit verfchil, echter, moet men
daar omtrent in aanmerking neemen; dat in de
Dieren de weeke deelen, doorgaans, geen Steun»
zei hebbende, vergaan en de hardere of vastere
Hechts tot een Vorm vertrekken, waar
in zig de Steenkern fatzoeneërt, die dan de
Geftalte van het geheele Schepzel uitdrukt. In
de Zee-Appels is dit , zo wel als in veele
Hootens en Schulpen, die onder de Delfftöffen
voorkomen , allerblykbaarst. De holligheid,
waar in een geheel weekfyvig Dier gelegen
heeft,
heeft, vertrekt voor anderen tot een Vorm;
gelyk dit plaats heeft in de Ver Reende Wor- Af^ EL°
men. Het maakzel.der Plantgewasfen , in ’t Boofd-
algemeen , is meer of min Vezelig, en deezésruK*
Vezelen, hoewel Natuurlyk holle Buisjes zyn-
de , verftrekken hier zo wel tot Vorm als
Steunzel in de Verfteening; ’t welk de oirzaak
is , dat men de fynfte Streepjes der Bladeren
cn den Draad der Houten zodanig bewaard
vindt, dat de Verfteende even zo kenbaar als
de Natuurlyken zyn. Ik neem hier Hegts die
zo fraaije Wortel Hukken van Eike en Noo-
tenboomen ten voorbedde. Hier is het inwendige
zo wel bewaard gebleeven als het uitwendige
; terwyl in de Verfteening der Dier-
lyke deelen, veeltyds, alleen de uitwendige figuur
overblyft.
Verfteende Planten worden in ’t algemeen, verdeeiing
en niet oneigen, Phytolithen genaamd , dat is
P l a n t s t e e n e n . L 1NNzeüs heeft daar
van zeven Soorten opgegeven : te weeten 1.
de Verfteeningen van Planten: 2. Van Varens:
3. Van Wortelen : 4. Van Stammen: 5. Van
Bladen ; 6. Van Bloemen: 7. Van Vrugten.
Maar, aangezien zo wel de Derde en Vierde
Soort , als de Eerfte en Tweede, in malkander
loopen , en de drie laatften, zo zy allen wee»
zentlyk beftaan, tot de overigen behooren; verkies
ik liever den Hoogleeraar W a lc h te volgen
, die eene verdeeling opgeeft, welke nader
met de Natuurlyke Hiftorie der Plantgewasfen,
A 2 vol