I. len, daar zy uit beftaat, te weeten Kley en
iS ü fL Kalk-Aarde, hange voomaamelyk de kragt a f ,
Hoofd- welke in de Mergel bevonden wordt, tot
stok. voortzetting van den groey der Plantgewas»
Mergel. feo. De K le y , hebben wy gezien, is op ztg
zelve daar toe onbekwaam, zonder het byko-
men van Zand, en, dit daar in zynde, wordt
de Stoffe, door het bykomen van Kalkige dee*
jen, met Zouten voorzien, die, eenigermaate
opbruifchende met het Zuur der L u g t, dat ’er
door den Regen op valt, een Zout vóórtbrengen
, ’t welk de vrugtbaarheid des Aardryks
bevordert* Dit is het Zout der Aarde, waar
van men in de Heilige Schrift gefproken
vindt ( ƒ ; , wel duidelyk onderfcheiden van
de oirzaak van eenen onvrugtbaaren brakken
Zouten Grond ( g ) . Hierom wordt ook de
Mergel, op plaatfen daar zy overvloedig is ,
gelyk in Engeland, veel gebruikt tot bemesting
der Landeryën: doch gelyk dezelven groo-
telyks in hoedanigheid van Grond verfchillen,
zo zyn ook byzondere Mergels noodig tot
deeze o f gene Landen. Veenige Gronden worden
, gelyk door Asfche, meest verbeterd door
eene Mergel die zeer Kalkachtig i s ; terwyl de
fchraale ftroeve Geestgronden een Smeerige
Mergel , waar in de Kley de overhand heeft,
vereifchen , en de Kleijige Gronden, die te
zwaar
(ƒ) MATTH. V. TS. 13.
(g) Psalm* CVII. vs*s+. J erem, XVII. W ff.
zwaar zyn , hebben het meefte voordeel van i ;
eene Zandige Mergel: terwyl de zwarte T e e l-a^ eel.
Aarde niets daar van behoeft. Hoofd-
Een byzonder gebruik dat men in Ooftin* stue.
die, byzonderlyk op de Molukkifcfie Eilandeö, j*
van de Mergel maakt, is, dat dezelve aldaar pering ia
van de Inlanders tot verfnapering gegeten wor-üostmdlc‘
de. Daar valt een Soort, Batu Poeangenaamd
of Vette Steen, om dat zy Smeerig is in ’t
eeten ; die men op alle Ambonfche Eilanden
vindt, wordende twee o f drie Voeten diep
onder den Grond gegraven. Het zyn Steenachtige
Klontjes, grooter of kleiner, uit den gee»
len wit van Kleur , die in de Mond, na dat
men ’er een brokje afgeknapt heeft, aanftonds
verbryzelen en wegfmelten. Men gebruiktze
evenwel niet verfch, zo als zy uit den Grond
gehaald i s , maar hangtze omtrent een Maand,
in een onverglaasde P o t , in de Rook, waar
door z y , een Smaak k ry g t, byna als verfche
R y s t , den Amboineezen aangenaam, en dus
wordt zy op de Markt verkogr. Het Vrouwvolk
, zegt R u m p h i ü s , is naar die Kost
zeer gretig, inzonderheid die zwanger o f zoo*
gende zyn ; doch zy krygen daar van een blee-
ke Kleur , en dikwils eene Miltziekte en be-
naauwdheden met Verfloppingen der Ingewan*
den. Waarfchynlyk zal die Mergel, derhal»
ve, zeer Kalkaartig zyn. Men vindt’er anderen
, zo hy getuigt, die zo vet z y n , dat zy