boven elkander , als Gotbifche Gebouwen o f
Afdeel, als Orgelwerk, hoedanig één . uit eene ry van,
Hoofd« zestig Pylaaren beftaande, men omtrent hon-
STUK. derd Roeden beooften gedagten Reuzen -Dyk
&ofait, vernam, die van den Eerw. Heer P o c o c -
k e , Aarts-Diaken te Dublin, (door wieo dit
wonderbaare Gevaarte meer dan een Week
lang waargenomen is ,) aldus befchreeven wordt.’
Pylaaren De Dyk beftaat uit verfcheide duizenden
pyk.den (ongevaar dertigduizend volgens den Heer
D j r u r y , wiens Zuster het zeer fraay in A fbeelding
gebragt he eft:) hoekige Pylaaren,
meestendeels loodregt geplaatst en zeer digc
aan elkander; zodanig , dat hoe ongelyk van
hoekigheid zy ook zyn, geen ruimte daar tus^
fchen overblyft. Sommigen zyn hooger dan
de anderen; eenigen kort en afgebroken; eeni-
gen, een groot end v e r, van gelyke hoogte; zo
dat haare toppen als een egaale Straat of V loer
uitmaaken. Verfcheidene zyn onvolkomen,
gefcheurd. en onregelmaatig, anderen geheel en
gaaf, van een fraay aanzien, Hoe diep zy ia
de Aarde Haan , is onbekend, maar zeker Heer
heeft agt Voeten in ’t Strand laaten graaven en
vondtze van de zelfde gedaante onder als bo»
ven den Grond , zonder het end te ontdekken,
De Pylaaren zyn uitwendig effen , zonder
eenige Streepen , Ribben of Sleuven, en van
verfchillende hoogte; fommigen maar drie o f
vier, anderen tot twintig, dertig en de Orgel*
pypen , voorgemeld, tot veertig Voeten, of
clftcH*
jdaar omtrent. Haar dikte is gemeenlyk by de i.
twee Voeten, of eigertlyk van de vyftien tot A*»|Mi
zesentwintig Duimen over ’t kruis, en ieder j j 00pD»
pylaar blyft van boven tot onderen even dik, sto1' -
als ook eveneens gehoekt. Z y komen van drie-
tot negenzydig voor; maar die van drie,vier,
agt en negeq zyden, zyn zeer zeldzaam. Men
vindt , in de Dyk, maar omtrent een haif do-
zyn Pylaaren van vier of agt zyden, en eenige
weinigen van drie of negen in her Land- De ze*
venhoekigen zyn onder de overigen zeldzaamst
en de vyfhoeklgen veel menigvuldiger dan de
zeshoekigen. Die zyde van een Pylaar , welke
tegen de andere aankomt, is van gelyke breedte
daar mede ; hoewel men in een zelfde Pylaar
byna nooit twee volkomen gdyke zyden
aantreft. Dus heeft ieder Pylaar ’er zo veelen
rondom zig als zy zyden heeft, uitgenomen de
buitenflen, die het geheele Werk zig hoekig
doen vertoonen.
Geen Pylaar beftaat uit een geheelen Steen , Leden det
maar uit verfcheidene , fommigen tot veertig Pyiaaten*
Leden , dat is , uit zo veele Steenen, die als
de Wervels van een Ruggegraat in elkander
fluiten. Deeze Steenen zyn, gelyk men ijgt be-
grypt , van breedte als de Pylaar dik i s , en
van dikte ongelyk; doch gemeenlyk omtrent
agt Duimen. Men vindt ’er van zes tot dertien
Duim dik, en fommige Pylaaren fchynen, twéé
of drie Voeten lang, uit één Stuk te beitaan:
ja men heeft ’er , ia de Dyk , één gevonden
T 4 van