I» In andere Viervoetige Dieren komen de Blaas*
A XVEL*fteenen » a*s gezegd is , fomwylen ook voor;
H oofd gelykvan gedagten A l b e r t i verhaald wordt,
stu k . dat aan zekeren Doktor N e u m a n n , te'Frey-
zw^nen-!berg> kulk eën Steen uit een Koe gebragt wa-
öeen, re , weegende meer dan zeis L o o t; zynde twee
Vingeren breed en zeven Vingerbreedten lang,
geheel wit van Kleur , doch zeer murw , brokkelig
en poreus. Uit een Varken hadt dezelve
’er ook één bekomen , van grootte als een Duiven
-E y , bruinachtig van Kleur. Van beiden
wordt uitdrnkkelyk gezegd , dat zy in de Pis-
blaas gevonden waren : hoewel het niet waar-
fchynlyk is , ten opzïgt van die uit de Koe,
eerstgemeld. Dat ’er evenwel in de Pjsblaas
van het Rundvee ook voorkomen, is zeker(«)»
ii. (s ) Diërïleëü"uit het Speekzel.
Calculus
Kwyifteen.. Die Steenachtige K o r s t , gemeenlyk de Kalk
dér Tanden genaamd, welke,zo de Ridder aan-
merkt, meest in Menfchen , met het Scorbut
in de Mond geplaagd ; zelden in de genen,
die niet dan Water drinken, voorkomtj zou,
zo zyn Ed. oordeelt, veel overeenkomst hebben
met dén Blaas- o f JSfierenfteen. Al les,
zelfs,
gezegden Heer medegedeeld i s , blykt , dat de Paarden nier
altoos kwynen, die dergelyke by zig dtaagen, al zyn ze
groot: ’t welk men zou kunnen befluiten uit de Voorrede
van ’t VI. Deel der Verhandelingen van het Zeeuvcjch CïJ-
Ktotfcbap, bladz. LX»
zelfs, dat de eene ontbindt, verzekert hy ,ont- j
bindt ook den anderen , en , dewyl het over- Afds e l -
vloedig eeten van Aardbeziën hem genoeg was
geweest om de Tanden van die Steenigè Korst stuk.
te zuiveren, pryst zyn Ed. het onderzoek van ürw
dat Middel, ook, tegen den Blaasileen aan, ten
minfte ftelt het bedepkelyk (b).
De oirfprong, zegt h y , is uit Slytn, meest
aan rottige Tanden of Kiezen gegroeid,’ t welk
bedervende zyn Aarde aflegt, die dan als Wyn-
fteen famengroeit. Op dergelyke manier komen
ook verhardingen voor in de Kwyl-Klieren,
gelyk men dus onder de Tong fomtyds
een Steentje uitgefneeden heeft, van grootte
als een KofFyboon. Wylen myn groote Vrind*
Doétor Job B a s t e r , te Zierïkzee, fchryft,
dat hy dus, zekeren Edelen Heer, een Steentje
onder de Tong heef^weggenomen , ter
grootte van een Hazelnoot (c), Een driekantig
Steentje, witachtig en glad, hard als Gyps,
doch oogfchynlyk uit veele Plaatjes famenge'”
Held, fprong van zelf onder de Tong van daan
|n een Schoenmaaker , die wel twintig Jaaren
geduurig met Kiespyn aan de jflinkerzyde van
de
(a) Vid. AB, Phys, Mei. Vol. VIII* p. 9.
(3) Calculus Salivae. Syjl. Nat, XII. Tom. III. Gen. 44.
Sp, 2. 2. Tartaius Deniium vulgo.
(b) Mihi folum fuffeeit Fragoriun copiofior efiis; An fat«
ficiat in Calculo Urinario ? Sjjl, Nat, uts. p. 17$.
(c) A S , Phys, Mei, Vol. VIII» p. ??,
1 *
m Ë \
■ ■ ■ ■